Er woedde een hevige storm in mijn hoofd (waar verbergt dat Minosgeval zijn staart? Wie is Benito, dat hij bevelen kan geven aan een onmens die de macht heeft iedereen die voor hem verschijnt te veroordelen? Is dit een speciale hel voor science-fïctionschrijvers, waar een loopje genomen wordt met de natuurwetten en raadsels geen antwoord hebben?), maar die storm was niets vergeleken met de orkaan waar we in afdaalden. We lieten ons nu in achterwaartse tijgersluipgang langs de helling naar beneden glijden, ons vastklemmend aan uitsteeksels en met de tenen tastend naar houvast. Benito gilde: 'Minos sprak je aan met Carpenter in plaats van Carpentier.'
Ik had me al lopen afvragen hoe het monster dat wist. 'Mijn echte naam is Carpenter,' schreeuwde ik naar beneden naar Benito. 'Ik heb de "i" eraan toegevoegd om de naam interessanter te maken, zodat hij makkelijker te onthouden was. Ik schreef onder de naam Carpentier.' En als ik in mezelf praatte gebruikte ik ook de naam Carpentier, maar dat vertelde ik Benito niet.
We kropen achterwaarts een brede richel op. Ik hield me zo olat mogelijk en keek voorzichtig om me heen. Iemand danste op de muziek van de huilende wind.
Hij was benig en had een buikje en lang wapperend haar dat ongelijkmatig begon te grijzen bij de slapen. Hij sprong en danste en wiekte met zijn armen als een vogel, met een uitdrukking van grimmige vastberadenheid op zijn lelijke snuitwerk.
Ik brulde tegen de wind in: 'Hé, vriend -' Hij wachtte de vraag niet af. 'Kon ik maar loskomen van de grond!'jammerde hij. 'Die kerel met die helm op heeft er wel een dozijn!'
Hé, ik had die eerste keer toch gelijk gehad, wat ik je brom! Het was een futuristisch krankzinnigengesticht dat berekend was op psychodrama op grootse schaal! Ze konden hier hun waanvoorstellingen verwerkelijken, waarna ze mogelijkerwijs weer geschikt waren voor welke onvoorstelbare samenleving het ook was waarin ze niet mee hadden kunnen komen...
In dat heerlijke ogenblik, vóór ik zijn opwaartse gerichte blik volgde, had ik het antwoord op alle vragen. Toen keek ik omhoog.
De lucht was vol vliegende mensen.
Ze waren nu niet direct meester over hun vlucht. De wind joeg ze voort als dorre bladeren. Het ene moment wervelden ze omhoog in een tunnel van lucht, het andere werden ze omlaag en opzij geslingerd. Dan werden ze meegerukt door een horizontale windstoot, en draaiden en wentelden ze in de stromingen. Ze vlogen rond als papieren zakdoeken in een wervelstorm, maar ze zagen eruit als mensen, en ze krijsten als boeren die buiten op het veld worden overvallen door een tornado.
De meesten vlogen rond in man-vrouw paren. Maar, inderdaad, daar zag ik een vent die omringd was door wel een dozijn meisjes, en ze wervelden allemaal in een kluitje rond op de top van een kolom opstijgende lucht. De benige kerel op de richel wierp zich met wild flapperende armen de ruimte in. Er waren nog meer mannen en vrouwen op de richel, en ze probeerden allemaal te vliegen. Ik hield er heel andere ideeën op na. Ik klemde me vast aan de rotsen en drukte me plat tegen de grond.
'De Zinnelijken,' schreeuwde Benito tegen de wind in. 'Zij wier hele leven gericht was op het bevredigen van hun zinnelijke lusten. Ik denk dat de mannen en vrouwen op de richel mensen zijn die ongelukkig waren in de liefde. Op de volgende richel zal het minder gevaarlijk zijn.' Hij begon te kruipen.
'Benito! Ik heb 't!' gilde ik. 'We kunnen de wind gebruiken om de Hel uit te vliegen!'
Hij draaide zich verbaasd om. Dat was een vergissing. De wind gleed onder zijn iets opgeheven schouders, tilde hem op en smeet hem in mijn richting.
Ik wist hem bij zijn enkel te grijpen. De schok rukte me bijna los, maar ik had een goed houvast in een rotsspleet en ik klampte me uit alle macht vast. Hij boog voorover en werkte zich via zijn eigen benen en mijn arm terug tot hij weer plat op de grond lag. 'Dank je,' bulderde hij.
'Het is niets. Ik wou dat je je eigen gezicht had kunnen zien.' Ik voelde me nogal met mezelf ingenomen, net alsof ik erin was geslaagd een glas op te vangen dat iemand anders met zijn elleboog van tafel had gestoten. Uitstekend reactievermogen, Carpentier! 'We kunnen de wind gebruiken om te ontsnappen!' gilde ik opgewekt in zijn oor. 'We bouwen een zweefvliegtuig en vliegen gewoon over de muur!'
'Eens was ik ook koppig. Misschien ben ik het nog wel. Is dit werkelijk je wens, Allen?'
'En of. We gaan een zweefvliegtuig bouwen. Luister, als we V, licht genoeg zijn om door het eerste het beste briesje weggeblazen te worden, hebben we waarschijnlijk niet meer nodig dan een grote vlieger! Hé, laten we er voor zorgen dat we uit de wind komen, dan kunnen we er op ons gemak over praten.'
We begonnen weer te kruipen.
Het weer veranderde naarmate we hoogte verloren, maar het werd er niet beter op. De wind ging liggen; we hoefden ons niet meer vast te klampen aan de rotsen, en we konden