Niet dat Job Cohen het ooit op die manier zou formuleren, maar je had het ook als volgt kunnen zien: precies vijfenzestig jaar na de oorlog was dit de eerste keer dat een jood serieuze kans maakte om minister-president te worden van het land met het hoogste percentage collaborateurs van Europa. Ook al was het dan een jood die ervan werd beschuldigd dat hij geen verstand had van geld.
♦
Onze eerste professionele ontmoeting vond plaats in Concertgebouw De Vereeniging te Nijmegen. Voor iemand die, laten we zeggen, niet gek is op verenigingen en clubs en op de, hoe je het ook wendt of keert, kunstmatige behoefte om net te doen of je samen ergens bij hoort – voor zo iemand viel het op het partijcongres nog best mee.
Het waren mensen met wie ik, in theorie, bevriend had kunnen zijn. Ze probeerden nieuwelingen niet krampachtig tot lid te bekeren en het leek zelfs op een soort afspiegeling van de Nederlandse bevolking, waarbij de verschillende groepen ogenschijnlijk ongedwongen met elkaar omgingen, al zochten ook hier, zoals overal, veel minderheden automatisch elkaars gezelschap op.
Die minderheden, daar was iets mee. De kandidatenlijst voor de Tweede Kamer moest op het PvdA-congres worden vastgesteld. De volgorde van zeventig namen was bekend, maar werd hier pas definitief gemaakt. Leden konden, uit de zeventig namen, tegenkandidaten voordragen van wie ze vonden dat die hoger op de lijst moesten. Dat gebeurde in een Idols-achtige constructie.
In de meeste gevallen werd het ondersteund door argumenten die samenhingen met het lidmaatschap van een bepaalde minderheidsgroep. Ik betwijfel of ik zou willen horen dat de officiële reden voor mijn notering op de ranglijst was: hij komt uit Zeeland. Of: hij is een homoseksueel en hij woont ook nog in Groningen. Of: zij is een vrouw van Surinaamse afkomst.
Al deze redenen werden, zonder ironie, aangevoerd om een positie op de Tweede Kamerlijst te verantwoorden.
♦
Twee dagen later. Het was even voor elf uur ‘s ochtends toen Job Cohen en Ronald Plasterk met een gehuurd wit Mercedesbusje van Europcars arriveerden bij de Meester Lugtmeijer School in Apeldoorn. Ze vormden voor deze gelegenheid een duo. Op het programma stond: onderwijs. Later op de dag bezochten ze nog twee middelbare scholen.
De bezoeken kenden een vast patroon. Het begon met een presentatie, al dan niet met powerpoint, door het personeel en daarna was het tijd voor spontane gesprekjes met leerlingen. Plasterk schepte er genoegen in om – net als tijdens de korte bezichtiging van de speeltuin achter de school, waarbij hij direct op de wip ging zitten – in het klaslokaal op een lekker gek klein stoeltje tussen de leerlingen plaats te nemen. De modus operandi van Cohen: voorover gebogen naast een leerling staan en geïnteresseerde vragen stellen. “Wat ben jij voor moois aan het doen? Rekenen? Dat ziet er ingewikkeld uit. Is het moeilijk?”
In het klaslokaal klonk ineens een harde bel. Het was twaalf uur. Of er nu hoog bezoek was of niet, de leerlingen sprongen op en binnen tien seconden was het lokaal leeg. Cohen en Plasterk bleven achter met de lerares. Dan voerden ze maar met haar een spontaan gesprekje.
Tot de directrice binnenkwam. “Jullie blijven toch wel voor de lunch?” vroeg ze hoopvol. In de lerarenkamer lagen op een lange tafel felgekleurde papieren bordjes uitgestald, met rood plastic bestek en bruine en witte boterhammen. Ook waren er schalen met kaas en worst en fruit.
38
De jood en de Marokkaanse kapper
De eerste keer dat je naar binnen ging bij de kapper in het straatje naast de Albert Cuyp-markt, dacht je: hij is Marokkaans, dat is ongeveer hetzelfde deel van de wereld waar mijn voorouders vandaan komen, dan snapt hij vast mijn haar goed.
Vrienden is een groot woord, maar je mag de kapper graag. Verplichte praatjes met een kapper kunnen pijnlijk zijn als te duidelijk wordt dat het geen echt gesprek is, maar een toneelstukje. De gesprekken met deze kapper zijn echt. Ze gaan over Ajax, waar moet het anders over gaan bij de kapper, of over de vraag waarom garnalen niet koosjer zouden zijn maar wel halal, of het gaat over de vraag: waarom is jouw haar iedere keer grijzer? Je vraagt of de kapper alle grijze haren ertussenuit kan knippen en de zwarte haren laten zitten. Hij beweert dat het niet mogelijk is.
En het gaat over de vraag: in hoeverre voelen jullie je nog thuis in Nederland? De kapper en jij zijn allebei in Amsterdam geboren. Zijn ouders komen uit Meknès, jouw moeder uit New York. De kapper is niet zo’n Marokkaan die steeds zegt dat hij naar het land van zijn ouders wil verhuizen. Het is zijn droom om in Nieuw-Zeeland te wonen. Hij is er nooit geweest, maar op plaatjes heeft hij gezien dat het er schoon en groen en onbedorven is.
Meknès is geen bergdorp en de kapper spreekt geen Berbers. Hij spreekt Arabisch. In Marokko, en in Nederland, bestaan mensen die geen Arabisch spreken. Alleen Berbers. De kapper zal het nooit zo hard formuleren als jij nu doet, maar hij vindt het onbegrijpelijk. In Nederland wil je jezelf toch ook niet in een positie plaatsen waarin je alleen een onverstaanbaar Brabants dialect spreekt en geen ABN?