Koch zei dat dat de vrijheid van de columnist was. Thomése vond het een reden om het juist te blijven doen.
Antwerpen werd bereikt. Het voorlezen vond plaats in een theater dat De Arenberg heette. Het was een prachtige oude schouwburg met rode pluchen stoelen. De zaal was groot, er pasten achthonderd mensen in.
Op die achthonderd stoelen zaten ongeveer twaalf mensen. De Arenberg lag nogal uit de route van de rest van het festival. ZuiderZinnen vond plaats op een zondag waarop het centrum van Antwerpen autoluw was. Koch mompelde dat dit zeker ook een publieksluw festival was.
Nadat jij voor twaalf onbewogen en muisstille toeschouwers een grappig bedoelde tekst had voorgelezen waar niemand om moest lachen, kwam je weer backstage. Je zei: “Ik heb die hele zaal platgespeeld.”
Als schrijver word je geacht niet alleen te kunnen schrijven, maar ook bedreven te zijn in voorlezen. Het zijn twee talenten die niet per se samen hoeven te gaan. Net als voetballen en interessante interviews geven. Toch blijven de mensen erom vragen.
Thomése las als laatste voor. Nadat hij klaar was, arriveerde de volgende voorlezer: Rick de Leeuw, ex-popster en thans ook schrijver. Backstage viel te horen hoe hij dol-enthousiast de lege zaal begroette: “Hallo hallo hallo!”
“Ze verpesten de markt,” stelde Thomése vast bij het verlaten van De Arenberg. “Van die mensen die het léúk vinden om op te treden.”
11
Een lezing in het Joods Historisch Museum
Nu wij hier zo samen zijn als joden onder elkaar, kunnen we het best een keer eerlijk zeggen: wij relateren alles aan de oorlog. Bij iedere gebeurtenis die te maken heeft met discriminatie, onrecht of ongelijkheid, denken wij: hoe staat dit in verband met wat tijdens de oorlog is gebeurd? Overigens denken wij dat ook bij gebeurtenissen die niets te maken hebben met discriminatie, onrecht of ongelijkheid, maar dat is weer een heel ander verhaal.
Wanneer je, zoals ik, van jongs af aan hebt gezien hoe iedere familiebijeenkomst werd gedomineerd door gesprekken over de oorlog, dan kan het haast niet anders, ook al ben je geboren in 1970, dat je bijna alle onderdelen uit je leven in verband brengt met de gebeurtenissen tussen 1940 en 1945.
Om een kort persoonlijk voorbeeld te noemen: sinds mijn vijftiende jaar heb ik geen relaties meer gehad met blanke Hollandse meisjes. Je zou de oorzaak kunnen zoeken in een sterke voorkeur voor andere soorten meisjes, of inmiddels: vrouwen. Je zou ook kunnen concluderen dat het voortkomt uit een diep wantrouwen tegen blanke Hollanders. Een gedachtegang die voortkomt uit het idee: kennelijk ben ik geen echte Hollander. Voor mijn familie verliepen de jaren tussen 1940 en 1945 op een andere manier dan voor echte Hollanders. De mensen die dat hebben laten gebeuren kan ik niet vertrouwen.
Voor kwesties als het kiezen van een liefdespartner bestaat nooit één allesoverheersende reden, maar ik sluit niet uit dat dit wantrouwen onderbewust een rol kan hebben gespeeld. Echte Hollanders zullen dit nooit begrijpen. Die hebben geen ervaring – en dat is ook logisch, je kunt het ze niet kwalijk nemen – met het gevoel een minderheid te zijn, of in het ergste geval: een bedreigde minderheid.
Over dat gevoel wil ik vanavond vertellen. Eerst wil ik een onderscheid memoreren dat wordt gemaakt in mijn boek Alleen maar nette mensen. In Amsterdam-Zuid wonen ze niet ver van elkaar verwijderd, maar toch bestaat er een subtiel verschil tussen de intellectuele joden en de textieljoden, oftewel: de geldjoden. In het boek worden textieljoden omschreven als babbelaars en regelaars die in grote auto’s rijden en in dure bungalows wonen. Intellectuele joden zijn wereldvreemd en onhandig, ze rijden in net wat minder grote auto’s en denken niet zozeer na over geld, maar over de meaning of life.
Aan deze twee karikaturen wil ik nu een derde toevoegen: de religieuze jood. Die houdt zich niet bezig met seculiere zaken als auto’s en bungalows of de meaning of life. Religieuze joden, ook wel orthodoxe joden genaamd, richten zich op religie. Ze voelen zich joodser dan de andere joden. Misschien denken die liberalen en atheïsten dat ze ook joods zijn, maar zij hebben het lekker makkelijk. Ze kunnen, zonder keppeltje of andere niet te missen herkenningspunten, ongestoord en onherkenbaar over straat lopen. De religieuze joden denken: wel de lusten maar niet de lasten – zo kan ik het ook.
Als Nederlandse jood anno 2011 is dit het grote vraagstuk: wat is je standpunt over de bedreiging van joden door Marokkanen?
Het is, ook doordat wij alles aan de oorlog verbinden, een ingewikkelde kwestie. Wij zijn gewend ons te identificeren met de onderdrukte partij, dat is waar onze sympathie automatisch ligt. Wie is in het Nederland van 2011 de bedreiger en wie is de bedreigde? Nederlandse jongens van Marokkaanse afkomst, want daar gaat het om, gelden als de bedreigers van joden. Tegelijkertijd kent onze snelst groeiende politieke partij als belangrijkste agendapunt: de meedogenloze aanpak van Marokkanen, die volgens anderhalf miljoen kiezers liefst zo snel mogelijk het land moeten verlaten. Zijn Marokkaanse jongens de Duitsers van deze tijd, ofis hun positie juist vergelijkbaar met die van de joden voorafgaand aan de oorlog? Is Geert Wilders de bedreiger of is hij in werkelijkheid een vrijheidsstrijder?