In heel Europa komen de gele en de witte kwikstaart veel voor op het platteland. Ze houden van een rustige omgeving met veel insecten. De gele kwikstaart prefereert vochtige en rustige streken, zoals vochtige weiden, moerassen en rivieroevers. De witte kwikstaart is niet zo kieskeurig en komt overal voor. In Nederland en in Vlaanderen zijn het veel voorkomende vogels van het platteland. De meeste vogels trekken in het najaar naar warmere streken, slechts een klein deel van de witte kwikstaarten overwintert hier.
3 De hazelaar
Hoe de hazelaar een beschermheer werd
In januari, hartje winter, komt de hazelaar als eerste tot bloei, weldra gevolgd door de els. In vroeger jaren straalde een staf van hazelaarshout gezag uit. Er wordt gezegd dat de Heilige Maria daar uit dankbaarheid voor gezorgd heeft.
Zo’n 2000 jaar geleden vluchtten Maria en Jozef met hun baby Jezus voor de moordzucht van koning Herodes die vastbesloten was de aspiraties van de nieuwe koning van de Joden in de wieg te smoren. Daarom gaf hij opdracht alle baby’s van twee jaar en jonger te doden. De vlucht van de Heilige Familie was dus vol gevaren. Om deze reden beperkten ze hun route tot de landweggetjes met hun vele schuilplekken. De verrassingsaanvallen van de soldaten kwamen ook op het platteland voor en bezorgden Maria doodsangsten. Maar gelukkig werd de Familie steeds weer gered door de natuur. In die angstige dagen had ze ervaren dat ze kon vertrouwen op de hulp van de bomen. Zo boog de treurwilg altijd op het juiste moment zijn takken waaronder het gezin onzichtbaar was voor de langslopende patrouilles. De jeneverbes bood hun een schuilplaats binnen zijn taaie, kromgetrokken, eeuwenoude takken.
Jaren later, toen het gezin in veiligheid was en op een vaste woonplaats leefde, ging Maria op een dag aardbeien plukken. In het bos lag een mooi veld rode aardbeien en Maria bukte zich om haar mandje met zomerkoninkjes te vullen. Plotseling gleed er een adder naar haar toe. Maria schrok en liet haar mandje vallen, maar alras bedacht ze dat, zoals enkele jaren daarvoor tijdens de vlucht, ze kon rekenen op de bescherming van de planten en de bomen.
Een hazelaar die vlakbij stond riep haar zich achter hem te verschuilen. Het reptiel siste gemeen, maar kon niet dichterbij komen: een onzichtbaar scherm hield hem tegen. Maria wachtte net zo lang achter de hazelaar tot de slang de aftocht blies en in het gras verdween. Ze bedankte de boom en ging verder met het plukken van aardbeien. Op de terugweg sprak ze tot de hazelaar: ‘Hazelaar, ik ben je dankbaar dat jij ditmaal mijn beschermheer was. Voortaan zal iedere hazelaar de mensen dienen.’ Sindsdien is een hazelaarstak de beste bescherming tegen adders, slangen en alle andere gevaarlijke kruipende dieren.
Toen de Lage Landen nog uit verlaten strandwallen en broekbossen bestonden, kwam de hazelaar veel voor. De eerste mensen in onze streken waren jagers die hun voedselpakket aanvulden met hazelnoten.
De vrouwelijke hazelaar toont al in januari zijn bloemen. Die zijn rood en piepklein, niet groter dan een luciferkop. De mannetjes bloeien met lange lichtgroene katjes waarvan het stuifmeel door de wind wordt verspreid en de vrouwelijke bloemen van struiken in de buurt bevruchten. De mannelijke en vrouwelijke bloemen van één struik bloeien nooit gelijktijdig om zelfbevruchting te voorkomen. De adder is de enige gifslang in Nederland en Vlaanderen. Adders vallen nooit mensen aan, tenzij zijzelf door mensen worden aangevallen!
4 Het groot en klein hoefblad
De heldhaftige hoeven van het hoefblad
Veel mensen denken dat de paardenbloemen al heel vroeg bloeien, maar de allereerste prille lentebode is het gele kopje van het klein hoefblad. Vrijwel gelijktijdig verschijnen de eveneens ‘naakte’ bloemen van grote broer, het groot hoefblad. Met enige fantasie herkent u in de vorm van het blad een paardenhoef. Weet u dat paarden vele slachtoffers van een natuurramp hebben voorkomen? Hoe dat zo gekomen is leest u in onderstaand heldenepos.
In lang vervlogen donkere eeuwen leefde een sterke, stoere hoofdman. Hij was een wijs en rechtvaardig leider, die goed voor zijn volk en land zorgde. De hoofdman was onafscheidelijk van zijn bijzondere hengst: een groot en sterk paard met opvallend brede poten en een borstelige, rossige vacht. Graag galoppeerde de hoofdman op zijn bijzondere paard, samen met zijn dochter die een jonge merrie met opvallend gele manen bereed.
‘Ik heb zo raar gedroomd,’ zei de hoofdman op een mooie morgen tegen zijn dochter. ‘In mijn droom verscheen een engel die me zei dat vandaag een vloedgolf de dorpen aan de rivier komt vernietigen. De engel zei me dat jij en ik zo snel mogelijk alle dorpelingen moeten waarschuwen en dat wij de kinderen en de oude en gebrekkige mensen in veiligheid moeten brengen. Maar kijk, de lucht is blauw en er is geen zuchtje wind! Wat een rare droom, wat moet ik ermee?’ De dochter zweeg een poosje, keek toen haar vader in de ogen en zei: ‘Laten we haast maken vader, dit is een belangrijke boodschap!’ In het eerste dorp dat ze aandeden lachten de mensen hen uit en wezen naar de wolkeloze hemel. Maar op bevel van hun leider trokken ze toch met hun vee de heuvels in. In de andere dorpen ging het al net zo.