Putters zijn gezellig keuvelende groepsdieren. Mannetjes en vrouwtjes hebben hetzelfde kleurrijke voorkomen. In groepen leven ze vooral in boomrijke gebieden zoals bosranden, parken en tuinen in bijna heel Europa. Putters worden ook wel distelvinken genoemd omdat ze dol zijn op de zaden van distels, kaardenbollen en elzenpropjes. Het gaat goed met de putters: in de afgelopen 15 jaar is hun aantal fors toegenomen. Deze vink is een ‘jaarvogel’, net zoals het roodborstje en de spreeuw: een deel zakt, afhankelijk van de winterkou, af naar gematigder gebieden en putters uit Noord-Europa komen naar onze streken.
16 Het wilgenroosje
Waarom een elfje en een kaboutertje in een plant zijn veranderd
In de zomer zijn slootkanten en open plekken in het bos prachtig rozerood gekleurd door de bloemenzee van het wilgenroosje. De ontstaansgeschiedenis van deze plant is een romantische.
Lang, heel lang geleden leefde een elfenfamilie in een wilde rozenstruik aan de rand van het bos. Op warme zomerdagen speelden de kleine elfjes in de koele schaduw van het bos aan de rand van een vennetje. Op een mooie dag toen een elfje aan de voet van een oude wilg speelde, zag ze een klein kaboutertje naar beneden klimmen. Sinds die dag speelden het elfje en het kaboutertje in de zomer iedere dag samen in het koele bos. Toen zij groter groeiden werden ze verliefd op elkaar.
Ze vertelden aan hun ouders dat ze altijd bij elkaar wilden blijven en dat ze wilden trouwen. De verbazing en ontzetting was bij beide ouders zo groot, dat ze hun kinderen verboden elkaar nog te ontmoeten. Elfen en kabouters trouwen niet met elkaar! Elfen trouwen met elfen en kabouters met kabouters. Het bedroefde elfje en de verdrietige kabouter vroegen de elfenkoningin om raad en goedkeuring, maar ze zei ‘een kabouter en een elf op één kussen, daar zit de duivel tussen’. De kabouter keerde terug naar zijn wilg en treurde zo lang dat zijn wilg in een treurwilg veranderde. En het elfje ging terug naar haar rozenstruik aan de rand van het bos en huilde onafgebroken.
De ouders van het elfje maakten zich zorgen om de tanende gezondheid van hun dochtertje en vroegen advies aan de wijze elfenkoningin. Deze begreep de ernst van de situatie en toog op een heldere herfstdag naar de kabouterkoning voor overleg. Gezamenlijk besloten zij in grote wijsheid dat de twee voortaan altijd samen mochten leven, maar niet in de gedaante van een elf en een kabouter, maar in een nieuwe gedaante: in de vorm van een nieuwe plant, het wilgen-roosje. Dankbaar en gelukkig aanvaardden beiden het voorstel. En vanaf die tijd leven ze gelukkig en onafscheidelijk en kregen vele nakomelingen.
Als u goed kijkt naar het wilgenroosje, dan herkent u in de zomer in de prachtige tere bloemblaadjes, de vleugeltjes van het elfje en ziet u dat het bloemstampertje haar feeënstokje is. In de herfst herkent u de baard van het kaboutertje in de pluizige zadentrossen. Het wilgenroosje komt algemeen voor op open plekken en ruigten, zoals weg- en slootkanten, bouwterreinen en bosranden. Hoewel het een pioniersplant is, vermeerdert ze zich voornamelijk via lange wortelstokken, die wel 25 jaar oud kunnen worden en jaarringen vertonen! Reeën zijn er dol op en het wordt daarom in het bos als indicatorsoort beschouwd. Komen op open plekken in het bos weinig wilgenroosjes voor, dan zijn daar waarschijnlijk veel reeën. Zien we veel wilgenroosjes, dan zijn er weinig of geen reeën. Na de bloei produceert de plant honderdduizenden pluizige zaadjes, die door de wind ver weg gevoerd worden. De zaadjes blijven jarenlang kiemkrachtig.
17 Het Sint-Janskruid
Waarom er gaatjes in de blaadjes zitten
Het sint-janskruid bloeit als de zon op zijn hoogst staat, de dagen lang en de nachten kort zijn. Het is een bekend geneeskrachtig kruidenplantje. Maria Magdalena heeft de basis gelegd voor het succes van dit wondermiddel. Hoe dat zo gekomen is, verhaalt deze christelijke legende.
Maria Magdalena stond onder het kruis van de stervende Jezus en zag druppels bloed op de plantjes van de Calvarieberg vallen. ‘Kijk,’ zei ze met tranen in de ogen, ‘zelfs de bloemen vangen het kostbare bloed van Jezus op in hun knoppen om niets van Zijn erfenis verloren te laten gaan.’ Na de begrafenis en herrijzenis groef ze de plantjes die de druppels hadden opgevangen uit en nam ze mee naar huis. In haar tuin verzorgde ze de plantjes zo goed, dat ze zich voorspoedig ontwikkelden en vermeerderden. Als ze de knoppen uitperste kwam er donkerrood sap uit, het kostbare bloed dat de plant bewaarde. Deze rode druppels bleken sterk geneeskrachtig te zijn met hun warmtegevende eigenschappen en al snel verspreidde zich het gerucht dat Maria Magdalena geneeskrachtige kruiden in haar tuin kweekte. De mensen vroegen haar om zaad en stekken van het plantje. Het werd een geliefd kruid. De duivel zag met lede ogen aan dat het kruidenplantje steeds populairder werd en bedacht een plan om hieraan een einde te maken. Op een dag ging hij met een grote bos distels in zijn klauwen naar de tuin van Maria Magdalena. Hij sloeg de plantjes met de stekelige distelbladeren tot moes en schreeuwde: ‘ Vernietigen zal ik ze, uitroeien tot het laatste exemplaar!’