Home>>read Het puttertje free online

Het puttertje(51)

By:Donna Tartt


Hobart en Blackwell. Daar stond het. Duidelijk een bedrijf, hoewel er niet bij stond wat voor een. Ik was een beetje duizelig. Ik voelde een vreemde opwinding nu ik die naam zwart op wit zag staan, alsof er een ongeziene kaart werd uitgespeeld.

Het adres was in de Village, West Tenth Street. Na een korte aarzeling, en hevig gespannen, koos ik het nummer.

Terwijl de telefoon overging speelde ik met een koperen reisklok op de tafel in de woonkamer, kauwde op mijn onderlip en keek naar de ingelijste litho’s van tropische vogels boven de telefoontafel: kolibries, papegaaien, paradijsvogels. Ik wist niet hoe ik zou moeten uitleggen wie ik was of vragen wat ik wilde weten.

‘Theo?’

Schuldbewust schrok ik op. Mevrouw Barbour was binnengekomen, in herfstgrijs kasjmier, een koffiekopje in haar hand.

‘Wat ben je aan het doen?’

De telefoon ging nog steeds over aan de andere kant. ‘Niks,’ zei ik.

‘Nou, schiet wel op. Je ontbijt wordt koud. Etta heeft wentelteefjes gemaakt.’

‘Bedankt,’ zei ik. ‘Ik kom zo,’ net op het moment dat een mechanische stem van het telefoonbedrijf me vertelde dat ik later nog eens moest bellen.

Afwezig voegde ik me bij de Barbours – ik had gehoopt dat er minstens een antwoordapparaat zou zijn – en tot mijn verrassing zat er niemand anders dan Platt Barbour (veel groter en blozender dan de laatste keer dat ik hem gezien had) op de plaats waar ik gewoonlijk zat.

‘Aha,’ zei meneer Barbour. Hij brak zijn zin af, depte zijn lippen met zijn servet en sprong op. ‘Daar zijn we dan. Goeiemorgen. Je kent Platt toch nog wel? Platt, dit is Theodore Decker, een vriend van Andy, weet je wel?’ Al pratend was hij weggelopen en hij kwam terug met een extra stoel die hij onhandig voor me aanschoof aan de hoek van de tafel.

Toen ik aan de rand van het gezelschap ging zitten – een centimeter of tien lager dan alle anderen op een spichtig rieten stoeltje dat niet bij de andere paste – wierp Platt me een ongeïnteresseerde blik toe en wendde zich weer af. Hij was van kostschool thuisgekomen voor een feestje en zag eruit of hij een kater had.

Meneer Barbour was weer gaan zitten en ging verder over zijn lievelingsonderwerp: zeilen. ‘Zoals ik net zei: het komt allemaal neer op gebrek aan zelfvertrouwen. Je bent onzeker aan boord van de boot, Andy,’ zei hij, ‘en daar is geen enkele reden voor, behalve dat je te weinig ervaring hebt om in je eentje te zeilen.’

‘Nee,’ zei Andy met zijn afstandelijke stemgeluid. ‘Het probleem is in feite dat ik boten verafschuw.’

‘Kletskoek,’ zei meneer Barbour met een knipoog naar mij, alsof ik deelde in de grap – niet dus. ‘Ik trap er niet in, dat cynische gedoe. Kijk eens naar die foto die daar hangt, twee jaar terug in het voorjaar, in Sanibel. Niet bepaald een jongen die genoeg heeft van de zee en de lucht en de sterren, dacht ik zo.’

Andy bleef het sneeuwlandschap op het etiket van de maple­siroopfles bestuderen terwijl zijn vader op zijn dreunende, nauwelijks te volgen manier lofzangen zong over hoe zeilen jongens discipline, waakzaamheid en karakter bijbracht, net als het dat bij de zeelieden van vroeger deed. Vroeger, zo had hij me verteld, vond hij het niet zo heel erg om met die boot te gaan, omdat hij dan beneden in de kajuit kon blijven lezen en kaarten met zijn broertje en zusje. Maar nu was hij oud genoeg om bemanningslid te zijn, en dat betekende lange, vermoeiende dagen in de verblindende zon aan dek naast Platt die hem commandeerde: klapperende zeilen, onder de giek door duiken, volledig gedesoriënteerd, zijn best doen om niet verstrikt te raken in de lijnen of overboord te slaan, terwijl hun vader bevelen schreeuwde en genoot van de zilte stuifzeeën.

‘God, dat licht op die tocht bij Sanibel, weet je nog?’ Andy’s vader schoof achteruit in zijn stoel en sloeg zijn ogen op naar het plafond. ‘Dat was toch gloriéus? Die rode en oranje zonsondergangen. Vuur en vonken. Bijna atomair. Vlammen die zomaar uit de lucht schoten en lekten. En dan die enorme, bolle maan met die blauwe nevels eromheen, ter hoogte van Hatteras – is dat nou Maxfield Parrish die ik voor ogen heb, Samantha?’

‘Sorry?’

‘Maxfield Parrish? Die schilder die ik zo waardeer? Die die grandioze luchten schildert, weet je niet...’ hij zwaaide met zijn armen, ‘...met die torenhoge wolkenformaties. Neem me niet kwalijk, Theo, dat was niet als een klap bedoeld.’

‘Constable is een wolkenschilder.’

‘Nee, nee, die bedoel ik niet, deze schilder geeft zoveel meer. Hoe dan ook – echt, de lúchten die we die avond op het water hebben gezien. Magistraal. Arcádisch.’

‘Welke avond was dat?’

‘Vertel me nou niet dat je dat niet meer weet. Het was absoluut het hoogtepunt van de tocht.’