Home>>read Het puttertje free online

Het puttertje(42)

By:Donna Tartt


Er gleed een straaltje medeleven over haar gezicht. ‘Je moet er niet over inzitten,’ zei ze. ‘En je moet je vooral geen zorgen maken. Er is geregeld dat je de komende paar weken bij ons blijft en dat je althans dit schooljaar afmaakt. Iedereen vindt dat het beste. Trouwens,’ zei ze, en ze boog naar me toe, ‘dat is een mooie ring. Is het een familiestuk?’

‘Eh, ja,’ zei ik. Om redenen die ik moeilijk zou kunnen uitleggen was ik de ring van die oude man bijna overal waar ik heen ging bij me gaan dragen. Meestal speelde ik ermee in mijn jaszak, maar zo nu en dan deed ik hem om mijn middelvinger, al zat hij te ruim en draaide hij een beetje rond.

‘Interessant. Van moederskant of van vaderskant?’

‘Van mijn moeder,’ zei ik na een korte pauze, want dit onderwerp beviel me niet.

‘Mag ik hem eens zien?’

Ik deed hem af en liet hem in haar hand vallen. Ze hield hem omhoog in het lamplicht. ‘Prachtig,’ zei ze, ‘een kornalijn. Gegraveerd nog wel. Grieks-Romeins? Of een familiewapen?’

‘Een wapen. Denk ik.’

Ze bestudeerde het mythologische dier met klauwen. ‘Het lijkt me een griffioen. Of misschien een gevleugelde leeuw.’ Ze hield hem opzij tegen het licht en keek naar de binnenkant van de ring. ‘En wat staat er aan de binnenkant gegraveerd?’

Ze fronste bij mijn verwarde uitdrukking. ‘Vertel me nu niet dat je dat nooit hebt gezien. Wacht even.’ Ze stond op, liep naar het bureau waarin een heleboel ingewikkelde laatjes en vakjes zaten en kwam terug met een loep.

‘Daar heb ik meer aan dan aan mijn leesbril,’ zei ze en ze keek door de loep. ‘Maar die oude schrijfletters zijn lastig te lezen.’ Ze bracht de loep dichterbij, toen weer verder weg. ‘Blackwell. Zegt dat je wat?’

‘Ah...’ Het zei me inderdaad wat, iets wat niet in woorden was uit te drukken, maar de gedachte was alweer vervaagd voor ze volledig doordrong.

‘Ik zie ook Griekse letters. Interessant, hoor.’ Ze liet de ring weer in mijn hand vallen. ‘Het is een oude ring,’ zei ze. ‘Dat zie je aan het patina van de steen, en de slijtage – zie je wel? Vroeger, in de tijd van Henry James, schaften Amerikanen zulke klassieke gemmen aan in Europa en lieten ze in een ring zetten. Een souvenir van de Grand Tour.’

‘Als zij me niet willen, waar ga ik dan heen?’

Een ogenblik leek mevrouw Barbour van de wijs gebracht. Ze herstelde zich praktisch meteen en zei: ‘Nou, daar zou ik me nu maar geen zorgen over maken. Het is waarschijnlijk toch wel het beste dat je hier nog wat langer blijft en je schooljaar afmaakt, denk je niet? Nou...’ ze knikte, ‘...wees voorzichtig met die ring en verlies hem niet. Ik zie hoe ruim hij je zit. Je zou hem op een veilige plek moeten opbergen en hem niet overal dragen.’



vi

Maar ik droeg hem wel. Of eigenlijk negeerde ik haar advies om hem veilig op te bergen en bleef ik ermee in mijn zak rondlopen. Als ik hem op mijn handpalm legde, was hij erg zwaar; als ik mijn vingers eromheen sloot werd het goud warm door de warmte van mijn hand, maar de gesneden steen bleef koel. Vreemd genoeg vond ik troost in dat zware, antieke ervan, dat mengsel van eenvoud en helderheid; als ik me er intens genoeg op concentreerde, had hij een vreemde macht, als een anker in de warreling in mijn hoofd, en wist hij de wereld om me heen buiten te sluiten, maar desondanks dat wilde ik echt liever niet nadenken over waar hij vandaan was gekomen.

En over mijn toekomst wilde ik ook niet nadenken, want hoewel ik bepaald niet uitkeek naar een nieuw leven op het platteland van Maryland, overgeleverd aan de kilte van mijn grootouders, begon ik me nu toch serieus zorgen te maken over wat er met me zou gebeuren. Iedereen scheen diep geschokt te zijn over het idee van Holiday Inn, alsof grootvader en Dorothy me in een schuurtje in de achtertuin wilden onderbrengen, maar mij leek het niet zo slecht. Ik had altijd al in een hotel willen wonen, en al was Holiday Inn niet het soort hotel dat ik me daarbij voorstelde, ik zou het vast wel redden: hamburgers van de roomservice, pay-per-view-tv, een zwembad in de zomer, zo slecht kon dat toch niet zijn?

Iedereen (de maatschappelijk werkers, Dave de Zielknijper, mevrouw Barbour) bleef me aldoor maar voorhouden dat ik onmogelijk op mezelf kon wonen in een Holiday Inn in een buitenwijk in Maryland, en dat het hoe dan ook nooit zover zou komen; en ze leken niet te beseffen dat hun troostend bedoelde woorden mijn vrees alleen maar honderd keer versterkten. ‘Wat je moet onthouden,’ zei Dave, de psychiater die me door de gemeente was toegewezen, ‘is dat er hoe dan ook voor je gezorgd zal worden.’ Hij was een dertiger, met donkere kleren en een modieuze bril, en zag er altijd uit of hij zo van een poëzievoordracht in de kelder van een kerkgebouw kwam. ‘Omdat er zoveel mensen voor je bezig zijn, die alleen maar het beste voor je willen.’