Het lukte me om het lemmet van het botermes te verbuigen door het te krachtig naast de vastgelopen la te steken – een van de weinige goede messen van mijn moeder, een zilveren mes dat van haar moeder was geweest. Ik probeerde het dapper recht te buigen, ik beet op mijn lip en zette al mijn wilskracht in voor die taak, terwijl de hele tijd beelden van die dag opflitsten en me in het gezicht sloegen. Proberen om er niet aan te denken was net zoiets als proberen niet aan een paarse koe te denken. Dan kon je alleen maar aan een paarse koe denken.
Onverwacht schoot de la los. Ik bekeek de rommel: verroeste batterijen, een kapotte kaasrasp, de sneeuwvlok-koekjesvormen die mijn moeder niet meer had gebruikt sinds ik op de kleuterschool zat, samengepropt met gehavende reclamefolders voor afhaalmaaltijden van Viand en Shun Lee Palace en Delmonico. Ik liet de la wijd open staan, zodat ze die als eerste zou zien als ze binnenkwam – drentelde naar de bank en ging met een deken om me heen rechtop zitten, zodat ik de voordeur goed in de gaten kon houden.
Mijn geest maalde rond. Een hele tijd zat ik huiverend en met rode ogen in het schijnsel van de televisie, waar blauwe schaduwen verontrustend aan en uit flitsten. Er was eigenlijk geen nieuws; telkens weer nachtopnamen van het museum, dat er nu doodgewoon uitzag, afgezien van het gele politielint langs de trottoirs, de gewapende bewakers voor de deur en zo nu en dan een sliert rook die vanaf het dak opsteeg naar de booglampverlichting erboven.
Waar was ze? Waarom was ze nog niet thuisgekomen? Ze had vast wel een goede verklaring; het zou allemaal niks blijken te zijn en het was vast stom dat ik me zoveel zorgen had gemaakt.
Om me te dwingen niet aan haar te denken, concentreerde ik me intens op het interview van vroeger op de avond dat herhaald werd. Een bebrilde curator met een tweedcolbert en een vlinderdas – zichtbaar geschokt – zei dat het een schande was dat ze geen specialisten het museum binnenlieten om zich om de kunstwerken te bekommeren. ‘Ja,’ zei hij, ‘ik begrijp dat het de plaats van het misdrijf is, maar die schilderijen zijn heel gevoelig voor atmosfeer- en temperatuurwisselingen. Ze kunnen beschadigd zijn door water, chemicaliën of rook. Ze kunnen op ditzelfde moment al verder aangetast worden. Het is van het grootste belang dat er conservatoren en curatoren toegelaten worden tot de cruciale afdelingen om zo snel mogelijk de schade op te nemen...’
Plotseling ging de telefoon, abnormaal luid, als een wekker die me uit de ergste nachtmerrie van mijn leven wakker schrikte. Onbeschrijfelijk, die golf van opluchting. Ik struikelde en viel bijna op mijn gezicht toen ik me languit op het toestel stortte. Ik wist zeker dat het mijn moeder was, maar ik kreeg een klap toen ik de stem hoorde: NYDoCFS.
New York Department van wat? Na een seconde van verwarring greep ik de telefoon. ‘Hallo?’
‘Hallo,’ zei een stem, ingehouden en bijna griezelig vriendelijk. ‘Met wie spreek ik?’
‘Theodore Decker,’ zei ik, uit het veld geslagen. ‘Met wie?’
‘Hallo, Theodore. Mijn naam is Marjorie Beth Weinberg, en ik ben maatschappelijk werkster bij de Dienst Jeugd- en Gezinszaken.’
‘Wat is er? Belt u over mijn moeder?’
‘Jij bent de zoon van Audrey Decker, klopt dat?’
‘Mijn moeder! Waar is ze? Heeft ze niks?’
Een lange, afschuwelijke stilte.
‘Wat is er aan de hand?’ schreeuwde ik. ‘Waar is ze?’
‘Is je vader daar? Kan ik hem spreken?’
‘Die kan niet aan de telefoon komen. Wat is er mis?’
‘Het spijt me, maar dit is een noodgeval. Het is helaas heel belangrijk dat ik je vader spreek, nu meteen.’
‘En mijn moeder?’ zei ik, terwijl ik opstond. ‘Alstublieft! Vertel alleen maar waar ze is. Wat is er gebeurd?’
‘Je bent toch niet alleen, Theodore? Is er een volwassene aanwezig?’
‘Nee, die zijn koffie gaan drinken,’ zei ik, en ik keek verwilderd de woonkamer rond. Balletslofjes, scheef onder een stoel. Paarse hyacinten in een pot met aluminiumfolie eromheen.
‘Je vader ook?’
‘Nee, die slaapt. Waar is mijn moeder? Is ze gewond? Wat is er gebeurd?’
‘Ik moet je helaas vragen je vader wakker te maken, Theodore.’
‘Nee! Kan ik niet!’
‘Het is helaas erg belangrijk.’
‘Hij kan niet aan de telefoon komen! Waarom vertelt u niet gewoon wat er aan de hand is?’
‘Nou, als je vader niet bereikbaar is, is het misschien het beste dat ik de contactgegevens aan jou doorgeef.’ Hoe zacht en meelevend de stem ook was, in mijn oren klonk hij als die van Hal de computer uit 2001: A Space Odyssey. ‘Zeg alsjeblieft tegen hem dat hij zo snel mogelijk contact met me moet opnemen. Het is echt van groot belang dat hij terugbelt.’