Home>>read Het puttertje free online

Het puttertje(26)

By:Donna Tartt


En als ik dacht aan het meisje dat mijn leven gered had begonnen mijn ogen te schrijnen. Pippa! Een vreemde, dorre naam voor een wrokkig meisje met roestkleurig haar: hij paste bij haar. Elke keer als ik dacht aan haar blik in de mijne, werd ik duizelig van het idee dat zij, een wildvreemde, had voorkomen dat ik uit de expositieruimte wegliep naar de duistere dreun in de prentbriefkaartenwinkel, nada, het eind van alles. Zou ik haar ooit kunnen vertellen dat ze mijn leven had gered? Wat die oude man betreft: maar een paar minuten nadat ik het pand uit was, waren brandweermensen en reddingswerkers binnengestormd, en ik koesterde nog hoop dat iemand hem daar had kunnen redden; de deur was geforceerd, ze wisten dat hij daar was. Zou hij het redden? Zou ik een van die twee nog terugzien?

Toen ik eindelijk thuiskwam was ik tot op het bot verkild, ik wankelde en was duizelig. Water droop uit mijn doorweekte kleren en vormde een slingerend spoor achter me op de vloer van de hal.

Na de drukte op straat was de verlatenheid verlammend. De draagbare tv in de postkamer stond aan en ik hoorde ergens in het gebouw walkietalkies kraken, maar geen spoor van Goldie, Carlos of Jose, of iemand anders van de vaste mensen.

Verder naar achter wachtte het verlichte hokje van de lift, leeg, als een kast op het podium bij een goochelact. Het mechanisme sloeg schokkend aan, één voor één schoten de oude parelmoeren art-decocijfers langs op mijn knarsende tocht naar de zevende verdieping. Ik stapte mijn eigen kleurloze gang in en voelde een intense opluchting bij de muisbruine verf en de muffe lucht van tapijtreiniger.

De sleutel knarste in het slot. ‘Hallo?’ riep ik toen ik het schemerdonker van de flat instapte: de blinden omlaag, geen geluid.

De koelkast zoemde in de stilte. God, dacht ik met een hevige schok, is ze nog niet thuis?

‘Moeder?’ riep ik nog eens. Mijn hart zonk me in de schoenen, snel liep ik de hal door en bleef toen in verwarring midden in de woonkamer staan.

Haar sleutels hingen niet aan het haakje bij de deur, haar tas stond niet op tafel. Mijn natte schoenen piepten in de stilte toen ik doorliep naar de keuken – een armzalige keuken, enkel een alkoof met een tweepitsfornuis, met uitzicht op een luchtkoker. Daar stond haar groene glazen koffiemok met lippenstift op de rand.

Ik bleef staan kijken naar de niet-afgewassen koffiepot met een laagje koude koffie op de bodem en vroeg me af wat ik moest doen. Mijn oren tuitten en suisden en mijn hoofd deed zo zeer dat ik nauwelijks kon nadenken: zwarte golven aan de rand van mijn gezichtsveld. Ik was zo gefixeerd geweest op haar ongerustheid, op snel naar huis gaan om te vertellen dat alles met me in orde was, dat het niet bij me was opgekomen dat ze zelf weleens niet thuis kon zijn.

Huiverend bij elke stap liep ik de gang door naar de slaapkamer van mijn ouders, praktisch onveranderd sinds mijn vader weg was, maar rommeliger en vrouwelijker nu het alleen haar kamer was. Het antwoordapparaat op het kastje naast het onopgemaakte bed was donker: geen berichten.

Ik stond in de deuropening, wankelend van de pijn, en probeerde me te concentreren. Schokken van alles wat er die dag gebeurd was schoten door mijn lijf, alsof ik veel te lang in een auto had gezeten.

Eerst het belangrijkste: mijn mobiel vinden en mijn berichten bekijken. Alleen wist ik niet waar mijn mobiel was. Ze had hem afgepakt nadat ik geschorst was; de vorige avond, toen ze onder de douche stond, had ik geprobeerd hem te vinden door mijn nummer te bellen, maar ze had hem kennelijk uitgezet.

Ik weet nog dat ik door de bovenste la van haar bureau rommelde en door een chaos van sjaals graaide: zijde, fluweel, Indiaas borduurwerk.

Daarna sleepte ik met uiterste inspanning – ook al was hij niet erg zwaar – de bank naar het voeteneind van haar bed en klom erop zodat ik op de bovenste plank van haar kleerkast kon kijken. Daarna ging ik half verdoofd op het tapijt zitten, mijn wang tegen de bank geleund en een akelige witte ruis in mijn oren.

Er was iets mis. Ik herinner me dat ik mijn hoofd ophief, plotseling zeker dat er gas uit het fornuis ontsnapte, dat ik vergiftigd werd door een gaslek. Ook al rook ik geen gas.

Het kan zijn dat ik de kleine badkamer naast haar slaapkamer in ben gegaan om in het medicijnkastje naar aspirine te zoeken, iets voor mijn hoofd, ik weet het niet. Ik weet alleen zeker dat ik op een bepaald moment in mijn kamer was, zonder te weten hoe ik er gekomen was, me met één hand overeind hield tegen de muur naast het bed, met het gevoel dat ik moest overgeven. En daarna was alles zo verward dat ik er geen helder verslag van kan geven, tot het moment dat ik gedesoriënteerd op de bank in de woonkamer zat en overeind kwam toen ik dacht dat er een deur openging.

Maar het was de voordeur niet, het was iemand anders in de gang. De kamer was donker en ik hoorde het verkeer van de avondspits buiten op straat. Een kort moment zat ik roerloos in de schemering, alsof mijn hart stilstond, tot de geluiden herkenbaar werden en de vertrouwde vormen van de lamp en de liervormige stoelenruggen te onderscheiden waren tegen het halfdonkere raam. ‘Ma?’ zei ik, en mijn stem klonk duidelijk schor van paniek.