Home>>read Het puttertje free online

Het puttertje(24)

By:Donna Tartt






Hoofdstuk 2



De anatomische les


Toen ik klein was, vier of vijf, was mijn grootste angst dat mijn moeder op een dag niet thuis zou komen van haar werk. Optellen en aftrekken waren vooral nuttig voor zover ik daarmee haar route kon bijhouden (hoeveel minuten nog voor ze weggaat van haar werk? Hoeveel minuten lopen van het reclamebureau naar de metro?) en nog voor ik had leren tellen wilde ik niets liever dan leren klokkijken: verwoed bestudeerde ik de geheimzinnige cirkel, getekend op een kartonnen bordje, die het patroon van haar komen en gaan zou onthullen als ik doorhad hoe het werkte. Meestal kwam ze thuis op de tijd die ze had genoemd, dus als ze tien minuten te laat was, begon ik al bang te worden, nog iets later en ik zat voor de voordeur van de flat op de grond als een hondje dat te lang alleen gelaten was, mijn oren gespitst of ik al het gerommel van de lift hoorde als die onze verdieping naderde.

Bijna iedere dag op de basisschool hoorde ik wel dingen op het nieuws van Channel 7 die me ongerust maakten. Stel dat een zwerver in een legerjack mijn moeder op de rails had geduwd toen ze op lijn 6 stond te wachten? Of haar in een donkere doorgang had gesleurd en neergestoken om haar portefeuille? Of dat ze haar föhn in bad had laten vallen, of door een fietser voor een auto was geduwd, of bij de tandarts het verkeerde medicijn had gekregen en doodgegaan was, zoals de moeder van een klasgenoot van me was overkomen?

Het idee dat mijn moeder iets zou overkomen was vooral zo angstaanjagend omdat mijn vader zo onbetrouwbaar was. ‘Onbetrouwbaar’ is vermoedelijk nog zacht uitgedrukt. Zelfs als hij in een goed humeur was, verloor hij weleens zijn looncheque en viel in slaap met de deur van de flat open, omdat hij dronk. En als hij in een slecht humeur was – zoals meestal – had hij rode ogen en was hij zweterig, en was zijn pak zo gekreukt of hij erin over de vloer had liggen rollen en straalde hij een soort onnatuurlijke bewegingloosheid uit, als van iets wat samengeperst was en op het punt stond te ontploffen.

Hoewel ik niet begreep waarom hij zo ongelukkig was, was het me duidelijk dat het onze schuld was. Mijn moeder en ik werkten hem op zijn zenuwen. Het lag aan ons dat hij een baan had waar hij de pest aan had. Alles wat we deden ergerde hem. Hij kon het vooral niet velen om bij mij in de buurt te zijn, niet dat hij dat vaak was: ’s morgens, als ik me klaarmaakte voor school, zat hij met dikke ogen boven zijn koffie te zwijgen met de Wall Street Journal voor zich, zijn ochtendjas opengevallen en zijn haar in plukken overeind, en soms was hij zo beverig dat hij morste als hij het kopje naar zijn mond bracht. Hij hield me scherp in het oog als ik binnenkwam, trok zijn neus op als ik te veel lawaai maakte met het bestek of de kom met cornflakes.

Buiten dat dagelijkse ongenoegen zag ik hem niet vaak. Hij at ’s avonds niet met ons mee en kwam niet naar schoolbijeenkomsten; hij speelde niet met me en praatte niet veel tegen me als hij thuis was; eigenlijk was hij zelden thuis voor ik naar bed was en op sommige dagen – vooral betaaldag, vrijdag om de week – kwam hij pas om drie of vier uur in de ochtend binnenstommelen, sloeg met de deur, liet zijn aktetas vallen en bonkte en rommelde zo onbeheerst rond dat ik soms doodsbang wakker schrok, naar de fluorescerende planetariumsterren op het plafond staarde en me afvroeg of er een moordenaar de flat was binnengedrongen. Gelukkig vertraagden zijn voetstappen als hij dronken was tot een onmiskenbaar bonkend ritme – Monster-van-Frankensteinstappen, dat waren het voor mij, bedaard dreunend met absurd lange pauzes tussen elke stap – en zodra ik begreep dat hij het maar was en geen seriemoordenaar of psychopaat, zonk ik weer weg in een onrustige doezel. De dag erna, zaterdag, zorgden mijn moeder en ik ervoor de flat uit te zijn voor hij wakker werd uit zijn zweterige, warrige slaap op de sofa. Anders moesten we de hele dag rondsluipen, bang om de deur te hard dicht te doen of hem anderszins te storen, terwijl hij uitdrukkingsloos met een blikje bier van de afhaalchinees en een glazige blik voor de televisie naar het nieuws of sport zat te kijken, met het geluid uitgeschakeld.

Daarom was noch mijn moeder noch ik heel erg ongerust toen we op een zaterdag wakker werden en merkten dat hij helemaal niet thuisgekomen was. Pas zondag begonnen we ons zorgen te maken, en zelfs toen nog niet zo erg als je normaal zou doen; het College Football-seizoen was begonnen; het lag sterk voor de hand dat hij geld op een van de wedstrijden had ingezet en we dachten dat hij de bus naar Atlantic City had genomen zonder ons iets te zeggen. Pas de dag daarop, toen mijn vaders secretaresse Loretta belde omdat hij niet op zijn werk verschenen was, begon het erop te lijken dat er iets helemaal mis was. Mijn moeder was bang dat hij beroofd of vermoord was toen hij dronken uit de kroeg kwam, ze belde de politie, en we wachtten een paar dagen lang gespannen op een telefoontje of een klop op de deur. Toen, tegen het eind van de week, kwam er een krabbeltje van mijn pa (poststempel Newark, New Jersey), waarin hij ons in nerveuze hanenpoten meedeelde dat hij weg was gegaan om ‘een nieuw leven te beginnen’ op een niet nader genoemde plek. Ik weet nog dat ik over die uitdrukking ‘een nieuw leven’ heb zitten dubben alsof daar echt iets uit op te maken viel over waar hij naartoe was; want nadat ik wel een week lang tegen mijn moeder had gezeurd en gedreind had ze me eindelijk de brief zelf laten lezen (‘Nou, goed dan,’ zei ze gelaten toen ze haar bureaula openmaakte en hem eruit viste, ‘ik weet niet wat hij verwacht dat ik je vertel, je kunt het net zo goed van hem zelf horen.’) De brief was geschreven op postpapier van een Doubletree Inn bij het vliegveld. Ik had gedacht dat er misschien waardevolle aanwijzingen over zijn verblijfplaats in zouden staan, maar ik werd alleen maar getroffen door de uiterste beknoptheid (vier of vijf regels) en het gehaaste, slordige, val-maar-dood-gekrabbel, als iets wat hij even neergepend had voor hij naar de kruidenier rende.