Home>>read Het puttertje free online

Het puttertje(21)

By:Donna Tartt


Zelfs op normale dagen raakte ik soms het spoor bijster in het museum (als ik doelloos door zalen met Oceanische kunst zwierf, totems en boomstamkano’s) en soms moest ik aan een suppoost vragen waar de uitgang was. De zalen met schilderijen waren vooral verwarrend doordat ze zo vaak opnieuw werden ingericht; en terwijl ik door de lege zalen rende, in het spookachtige halve licht, groeide mijn angst. Ik dacht dat ik wel wist hoe ik bij het centrale trappenhuis moest komen, maar kort nadat ik de afdeling Speciale Exposities achter me had gelaten begon alles er onbekend uit te zien, en nadat ik een minuut of twee verdwaasd gangen was ingeslagen waaraan ik twijfelde, besefte ik dat ik volkomen verdwaald was. Kennelijk had ik de Italiaanse meesterwerken achter me gelaten (gekruisigde Christussen en verbijsterde heiligen, slangen en engelen in slagorde) en was ik beland in achttiende-eeuws Engeland, een gedeelte van het museum waar ik zelden was geweest en dat ik totaal niet kende. Lange, sierlijke zichtlijnen strekten zich voor me uit, gangen als doolhoven die aan spookhuizen deden denken, bepruikte lords, koele Gainsborough-schoonheden die hooghartig neerkeken op mijn ellende. De adellijke doorkijkjes maakten me gek, want ze leken niet te leiden naar het trappenhuis of een van de hoofdgangen, maar alleen naar andere, net zulke statige adellijke zalen; en ik was bijna in tranen toen ik opeens een onopvallende deur zag, opzij in een zaalmuur.

Je moest twee keer kijken voor je hem zag, die deur, hij was in dezelfde kleur geschilderd als de muren, het soort deur dat er in normale omstandigheden uitzag of hij altijd gesloten zou blijven. Hij was me alleen opgevallen omdat hij niet helemaal dichtzat – de linkerkant stak iets uit de muur, omdat hij niet goed gesloten was of omdat het slot niet werkte door het uitvallen van de stroom, ik wist het niet. Toch was hij niet makkelijk open te krijgen – hij was zwaar, van staal, en ik moest met al mijn kracht trekken. Plotseling, met een pneumatische zucht, gaf hij mee, zo onverwacht dat ik struikelde.

Ik wurmde me naar binnen en kwam in een donkere kantoorgang terecht onder een veel lager plafond. De noodverlichting was veel zwakker dan in de grote zaal en het duurde even voor mijn ogen eraan gewend waren.

De gang leek kilometers lang. Angstig sloop ik voort, gluurde in kantoren waarvan de deur openstond. Cameron Geisler, Archivaris. Miyako Fujita, Assistent-archivaris. Laden stonden open en stoelen waren weggeschoven van bureaus. In de deuropening van een kantoor lag een hooggehakte damesschoen op zijn kant.

De sfeer van verlatenheid was onvoorstelbaar griezelig. Heel in de verte meende ik politiesirenes te horen, misschien zelfs walkietalkies en honden, maar mijn oren suisden zo hevig door de explosie dat ik dacht dat ik me misschien iets verbeeldde. Ik begon steeds ongeruster te worden dat ik geen brandweerlui had gezien, geen agenten, geen beveiligingsmensen – in feite geen levende ziel.

Het was niet zo donker in de personeelsruimten dat ik mijn zaklampje pakte, maar er was ook nauwelijks genoeg licht om goed te kunnen zien. Ik was nu in een soort archief- of opslagruimte. Tegen de wanden van de kamers stonden dossierkasten die tot aan het plafond reikten, metalen planken met plastic postkratten en kartonnen dozen. Ik voelde me opgesloten in de smalle gang en mijn voetstappen galmden zo idioot dat ik een paar keer stilstond en me omdraaide om te zien of er iemand achter me aan kwam.

‘Hallo?’ zei ik aarzelend, en ik keek in het voorbijgaan in een paar kamers. Sommige kantoren waren modern en kaal, andere waren volgepakt en smerig, met slordige stapels papieren en boeken.

Florens Klauner, Afdeling Muziekinstrumenten, Maurice Orabi-Roussel, Islamitische Kunst. Vittoria Gabetti, Textiele Kunst. Ik passeerde een grotachtige, donkere ruimte met een lange werktafel, waar niet-aaneensluitende stukken stof lagen uitgespreid als stukken van een legpuzzel. Achter in de ruimte stonden – wanordelijk door elkaar – kledingrekken op wielen, grote aantallen plastic kledingzakken hingen eraan, als de rekken bij de dienstliften van Bendel of Bergdorf.

Bij de t-splitsing keek ik beide kanten uit, niet wetend waar ik heen moest. Ik rook vloerwas, terpentine en chemicaliën, een indringende walm. Kantoren en ateliers strekten zich eindeloos uit in alle richtingen, een in zichzelf besloten, onveranderlijk en onopvallend geometrisch netwerk.

Links van me knipperde het licht van een plafondlamp. Hij zoemde en knetterde, en in het trillende schijnsel zag ik een fonteintje verderop in de gang.

Ik rende eropaf, zo snel dat ik onderuitging, en slokte met mijn mond tegen de kraan zoveel ijskoud water naar binnen dat ik een steek van pijn in mijn slaap voelde dringen. Hikkend spoelde ik het bloed van mijn handen, spatte water in mijn pijnlijke ogen en hield mijn hoofd onder de straal. Kleine glassplintertjes, nauwelijks zichtbaar, tikten in de wasbak en glinsterden op het staal als ijsnaalden.