Toen stopte hij, liet de edit-knop los en leunde achterover. Natuurlijk was dat banaal.
Hij zat lange tijd roerloos en voelde een vreemde onrust over zijn eigen medewerking aan het verhaal, terwijl zijn handen op het bedieningspaneel rustten. Zijn vingers leken net kleine zwarte takjes, zoals die waar rector Nordal hem in zijn dromen wraaklustig mee achternazat, nu al meer dan dertig jaar. Toen hij ze langzaam optilde, leek het alsof er blaren op zijn handpalmen zaten, alsof hij zich had vastgeklampt aan een stuk gloeiend ijzer.
Hij hoorde zijn eigen verschrikte kreten.
De ploeg zag hem uit de wagen rollen en rechts het bos in rennen, onder de hoge groep beukenbomen, en ze hoorden een geluid alsof iemand stond over te geven. Ze begrepen het niet, want ze hadden niet het idee dat hun baas en sterreporter op het werk dronk. Ze staarden in de groene schemering en meenden dat ze de omtrek van een verlaten villa zonder ruiten konden onderscheiden, daar waar hij stond.
Een van hen had – zo vertelde hij later – het silhouet van een ineengedoken gedaante waargenomen bij een gigantische boomstronk. Was dat Trøst?
Even later kwam de tv-ster vanachter de beukenstammen tevoorschijn en knikte zonder een woord naar zijn collega’s. Ze stonden op en namen plaats in de wagen. Toen vertrokken ze.
Het eerste stuk door Jægersborg Hegn zat Peter Trøst half omgekeerd en keek hij achterom de duisternis in, waar een enkel paar koplampen de grote Chevrolet met de vier tv-mensen volgde. ‘Sla hier linksaf,’ zei hij na vijf minuten rijden, en de geluidsman gaf richting aan naar links, verliet de Skodsborgvej en reed over een zijweg de duisternis in.
Hij kreeg een nieuwe order. ‘Hier naar rechts.’ Hij nam weer een bocht, nu dieper het donker in langs de kleine Damvej, die bijna als een tunnel onder enorme beuken en kastanjeboomkronen lag. Peter Trøst tuurde nog steeds achterom.
Even later doken een paar koplampen op in de bocht – nu een kleine honderd meter achter hen.
‘Shit,’ zei hij.
‘Denk je dat we worden gevolgd?’ Dat was de cameraman, die probeerde zijn stem opgewekt te houden – maar hij zweeg toen hij Peters gezichtsuitdrukking in het licht van het dashboard opving. Naast hem liet de productieassistente zich een halve lichaamslengte naar beneden zakken in haar stoel, alsof ze bang was voor een precisieschot door de achterruit, zoals in een Amerikaanse tv-serie.
‘Ik dacht niet...’ Peter Trøst viel stil en niemand wist wat hij had gedacht, maar iedereen zweeg.
Ze zaten stil in het donker. Televisiemensen dachten vaak dat ze werden geschaduwd en afgeluisterd en in de gaten gehouden – het was een beetje een grap geworden binnen de branche, maar het werd altijd met een kern van eigendunk uitgesproken, die vermoedelijk een uitdrukking was van een stervend verlangen om een laatste betekenisvol product te maken in een carrière. Misschien waren er meer die, net als Peter, aan het mysterieuze ongeval dachten waarbij een lid van de Blekingegade-bende in een soortgelijk verlaten stuk bos verongelukt was na lange tijd door de inlichtingendienst te zijn geschaduwd. De grootste samenzweringstheoretici beweerden dat de auto door de achtervolgers van de weg was gedrukt.
Pas toen het eenzame paar koplampen samensmolt met honderden andere en een lange gouden stroom op de snelweg E4 in zuidelijke richting vormde, kon men de spanning voelen opklaren en de zuurstof in rijkelijke hoeveelheden in de autocabine voelen terugkeren. De productieassistente ging weer rechtop zitten. Waarschijnlijk was iedereen een beetje in verlegenheid gebracht door zijn eigen overtrokken reactie.
Ten zuidoosten van Roskilde, toen het ovale torensilhouet van het televisiepaleis uit de mist opdook, vroeg de cameraman op zijn gebruikelijke achteloze toon: ‘Er lag nog een ander huis daar op de helling, toch?’
‘Ja,’ zei Peter Trøst. ‘Maar het heeft jarenlang leeggestaan en is volledig vervallen geraakt. De eigenaar woont waarschijnlijk in de Verenigde Staten.’
‘Maar het leek alsof... er daar een klein figuurtje rondrende.’
De journalist was lange tijd stil. Toen zei hij: ‘Dat moet een hallucinatie zijn geweest, Jesper.’
‘Een klein meisje in een witte jurk...’
‘Dan moet je een spook hebben gezien. Er heeft ooit een klein meisje in dat huis gewoond – ooit, vele jaren geleden, zeggen de mensen in deze contreien – maar zij rende niet rond... Ze was spastisch en zat in een rolstoel!’
Toen lachten ze allemaal, en er klonk een lichte ondertoon van opluchting in hun gelach.
Hier, in de gloed van de sprookjesachtige rechtopstaande sigaar van het tv-station, kon niemand zich meer voorstellen wat ze anders gezien konden hebben. En er was natuurlijk niemand die de woordloze boodschappen had waargenomen die rond de donkere gevels wervelden, en waarvoor je je hele leven op Kongslund moet hebben doorgebracht om die echt te kunnen opmerken.