Haar dialect was Sjællands, uit het midden of het westen, dat kon hij niet uitmaken.
‘Wanneer ben je eigenlijk opgegeven voor adoptie?’
‘In 1962.’ Hij haatte dat woord – opgegeven – dat ervoor zorgde dat er niets meer overbleef, en dat niets overgedaan kon worden – en dat iedereen dat wist.
‘Je bent geboren in het Rigshospital, en toen kwam je kort daarop hiernaartoe... Zo is het de meesten vergaan, hè?’
‘Ja.’ Toen zweeg hij weer. Rigshospital was een woord op een geboorteakte die hij nooit had gezien. Hij hield er niet van om daaraan te denken, en hij wilde niet achtervolgd worden door visioenen uit de duisternis die hem tijdens de eerste uren van zijn leven had omringd. Hij was er meer dan dertig jaar later teruggekeerd om zijn eerste kind ter wereld te laten komen (samen met zijn tweede vrouw) en ze waren midden in de nacht op de kraamafdeling aangekomen. Het was, voor zover hij wist, dezelfde plek als waar hij zelf op de wereld was gezet door zijn onbekende moeder – en dat was een fatale fout geweest, voortgekomen uit overmoed.
Het Lot was abrupt ontwaakt; welk een mogelijkheden.
Ze waren kraamkamer 3 ingereden, en er waren zowel een badkuip als rustkussens geweest, ja, zelfs een zitzak waar zijn toenmalige vrouw bovenop had liggen puffen. Maar Peter Trøst was rusteloos geweest, zoals journalisten worden wanneer de intimiteit het overzicht wegneemt. Hij zou even een ommetje gaan maken en misschien een televisie vinden waarop cnn live uitzond vanuit een van de brandhaarden in de wereld, en dan weer terugkomen. Hij was Marianne halverwege de gang tegengekomen en ze waren in haar kantoor gaan zitten en hadden het over de goede oude tijd gehad. Welk een mogelijkheden. Hij had niet verwacht haar terug te zien als verloskundige, en zij had er niet op gerekend hem als beroemdheid weer te zien (hij kon zijn vrouw niet meer horen puffen). Ze moest lachen. ‘Ik was verliefd op je, op de middelbare school,’ zei ze met de intimiteit waar beroemdheden vaak aan worden blootgesteld. De telefoon ging, maar ze liet hem rinkelen. Ze was klein en blond en slank onder de witte jas en draaide haar rug naar hem toe om wat instrumenten af te wassen – welk een mogelijkheden. Hij herinnerde zich haar als een kleine, witte sneeuwbal tijdens een kerstfeest op school; een plotselinge beweging in de ruimte die in zijn armen rolde.
Ze draaide zich om.
Er stond een kleine brits in de hoek, waarop het personeel kon rusten. Het Lot strekte zich behaaglijk, bijna onschuldig, uit. Toen was het gebeurd. Het had met de ene hand de deur op slot gedaan en hen met de andere in elkaars zwaarteveld ingeduwd; zij had naar zijn handen gekeken en was openlijk verbaasd geweest over zijn handeling, maar toen was diep in haar keel haar adem gestokt, en hij wist dat alles in orde was en dat zij dezelfde fantasie had als hij, misschien het ergste wat een vrouw zich kon voorstellen (persoonlijk en professioneel); ze had hem willen doen vergeten dat hij op het punt stond om vader te worden van het kind van een andere vrouw.
Het had ongetwijfeld een deel van zijn leven kapotgemaakt.
Andere keren zou hij er bijna om hebben kunnen lachen.
Was er enige twijfel geweest, dan was die verdwenen in haar warme adem, terwijl haar kleine, slanke lichaam zich steeds opnieuw spande en de borsten rechtovereind tegen zijn mond stonden. Zij kwam klaar op hetzelfde moment dat ze hem voelde (dat was een opwinding die de roem met zich meebracht, wist hij) en ze schreeuwde – en schreeuwde nogmaals – en het was alsof de schreeuwen door bleven gaan totdat ze ineens in zijn armen verstijfde en hem van zich af duwde, haar jas greep en de deur van het slot deed.
Toen had hij met enige vertraging begrepen wat er aan de hand was: het was een bevallende vrouw die schreeuwde.
Het alarm had twee artsen doen toesnellen. Ze hadden het geprobeerd met een keizersnede, ze hadden het geprobeerd met zuurstof en slangetjes, ze hadden het geprobeerd met dreigementen, vloeken en gebeden, maar het kind was doodstil en slap gebleven. Het was een jongetje. Hij had in het midden van al dat wit gelegen en had eruitgezien als alles wat een mens zou moeten zijn: onschuldig, mild, vreugdevol. Aan het einde van het leven.
Hij had vol verontschuldigingen gezeten: hij was maar even naar de kiosk geweest; niemand kon er iets aan doen; we moeten het opnieuw proberen.
‘Ik hoorde een andere vrouw in barensnood schreeuwen – en ik werd bang,’ had zijn vrouw gezegd, en hij had geen antwoord gegeven.
Korte tijd later waren ze gescheiden.
‘Wanneer kreeg je het te horen?’ vroeg Susanne Ingemann. Ze had haar ene been over het andere gelegd en deed een poging tot een derde vraag.
Hij knipperde met zijn ogen en dacht dat hij misschien wel vreemd moest overkomen. Hij wist het meestal perfect te verbergen.
‘Dat je geadopteerd bent?’ voegde ze eraan toe.