Knud Tåsing tikte het kleine cellofaanballetje over de tafelrand heen. ‘Daar ben ik het niet mee eens – en ik ben met de zaak bezig – maar er worden allerlei hindernissen in de weg gelegd.’ Dat klonk erg formeel. ‘Ik kom er niet door bij de Raad voor de Kinderbescherming... Ik heb aanvragen verstuurd om stukken in te mogen kijken, en ik heb hen verzocht om oude archieven, arbeidsovereenkomsten en loonlijsten te mogen inzien – alles wat ze maar hebben – zodat ik de oud-medewerkers kan vinden. Maar ze liggen dwars.’
‘Medewerkers die waarschijnlijk al lang geleden overleden zijn, aangezien niemand contact met ons heeft opgenomen om zijn hulp aan te bieden,’ zei de hoofdredacteur, die niet was aangesteld vanwege zijn vermogen tot idee-ontwikkeling, maar vanwege de belofte om voor een steeds grotere productiviteit met steeds minder medewerkers te zorgen.
‘Of omdat ze waarschijnlijk niet bepaald tot de vaste lezers van dit blad behoren – als er überhaupt nog enkele over zijn,’ antwoordde Knud.
De hoofdredacteur balde zijn beide grote handen tot vuisten, als in woede: ‘Dat soort opmerkingen mag je gerust voor je houden, Tåsing.’ Hij wierp een blik op de fotograaf van wie iedereen wist dat hij een soort vriendschap met de journalist had opgebouwd, maar Nils Jensen keek alleen maar naar de grond.
‘We hebben bevestigd gekregen dat zowel het formulier als de babysokjes uit die tijd stammen. En we gaan bij twee maatschappelijk werksters van de oude Moederhulp langs, die misschien enig licht kunnen werpen op zaken die in de jaren zestig op Kongslund hebben plaatsvonden – dát is het verhaal voor morgen,’ zei Tåsing.
‘En wat zeggen die twee dames ervan... die maatschappelijk werksters?’
‘Ik heb ze natuurlijk niet telefonisch uitgehoord...’ – Knud Tåsing keek de hoofdredacteur over zijn bril heen aan. ‘Dat zou ontzettend stom zijn.’
‘Tja, dat zorgt er in ieder geval voor dat we geen idee hebben met wat voor verhaal we morgen komen. En of er überhaupt een verhaal is.’
De twaalf zwijgzame journalisten rond de vergadertafel glimlachten zwak met een gemeenschappelijke, nerveuze grimas.
‘Het zorgt ervoor dat ze niet bang worden – of met anderen praten, die hen misschien overhalen om hun mond te houden.’ Knud Tåsing kwam abrupt overeind uit zijn stoel. ‘Geen wonder dat dit blad hard op weg is om naar de knoppen te gaan. Misschien vinden de hoge heren daarboven...’ hij wierp een blik omhoog in de richting van de panoptische bestuurskamer, waar voormalige jeugdrebellen en vakbondsleiders gezamenlijk probeerden hun laatste spreekbuis van de ondergang weg te manoeuvreren, ‘... niet dat het een goed idee is om hun oude vrienden in de Partij en de regering in verlegenheid te brengen. En dat we nog steeds een halve regeringskrant moeten zijn die voor alles in de hele wereld de goede band met de Partij bewaart.’
De hoofdredacteur stond zo snel op dat zijn stoel omviel. ‘We redigeren volgens het algemeen nut-criterium, dat weet je best...!’
‘Ja – maar het algemeen nut heeft ook ogen en oren en voelt beter dan wie ook aan wanneer de richting gevaarlijk wordt.’
‘Ooit was je een man die bewonderd werd, Knud Tåsing – ook door mij – maar toen is er iets gebeurd, niet? Misschien, en ik zeg uitdrukkelijk misschien... ben je zelf degene die het verhaal dat je zo hoog inschat het meest in de weg staat... Denk daar maar eens over na.’ De hoofdredacteur haalde diep adem: ‘... want wie durft er nou te geloven in een verhaal dat afkomstig is van een man die zo’n grote fout heeft begaan dat het twee kleine kinderen het leven kostte? Misschien is dat wel het signaal dat ik zowel van boven als van beneden hoor, en in mijn eigen hoofd... Wie durft de hele toko en het voortbestaan van de krant op die basis in te zetten?’
Knud Tåsing was wit geworden rond zijn mondhoeken, en het leek alsof alle zuurstof uit de lucht om hem heen werd weggezogen. ‘Zo.’
Het woord viel van zijn lippen en was weg in een seconde.
Toen klonk er een stem vanaf de scheidingswand: ‘We zullen er wel een verhaal van maken voor morgen.’ Geruststellend. Dat was de fotograaf, die normaal nooit iets zei – en zeker niet wanneer er veel journalisten tegelijk aanwezig waren.
Ze keken allebei zijn richting uit. Verrast.
Nils Jensen, die anders alleen in beelden sprak en die tegenover Knud het verhaal sensatiestof had genoemd, zei: ‘Zolang Channel dk er aandacht aan besteedt, blijven de mensen in ieder geval geïnteresseerd tot aan het jubileum – en misschien gebeurt er wel iets wat niemand had voorzien...’
Hij had zelf ook een enigszins verbaasde uitdrukking op zijn gezicht. Maar of dat kwam door zijn eigen plotselinge monoloog of omdat hij in een plotseling helder moment het profetische aan zijn eigen voorspelling voorvoelde, viel niet te zeggen.