Orla Pil Berntsen,
Slotsholmen,
Christiansborg Slotsplads, København K.
Drie regels. Zo melodramatisch in hun kleurrijke opmaak.
‘Ik heb géén idee wat erin zit...’ zei hij aarzelend. Alleen al het gebruik van zijn middelste naam verontrustte hem. Die had hij al jaren niet meer officieel gebruikt.
De Vlieg schudde de envelop voorzichtig, als om de ergste mogelijkheden op de vlucht te jagen. ‘Misschien is het gewoon een dode muis,’ merkte ze op, bijna fluisterend.
‘Een dode muis...?’ Orla Berntsen keek een beetje geschrokken.
‘Of uitwerpselen... van een of ander dier.’ Haar puntige neus trilde als om de geur van rotting op te vangen van de mysterieuze zending.
Haar chef zweette en rook zoetig, en de Vlieg vloog naar het raam en zette het wijd open.
Had de brief niet zo’n vreemd aura om zich heen gehad, dan had de stafchef het als een grap op kunnen vatten. In plaats daarvan voelde hij de angst, die hij kende uit de wereld waarin hij was opgegroeid, in de vorm van een gekriebel aan zijn neusgaten. Hij wist dat de hoofdpijn binnen enkele minuten zou komen opzetten.
‘Misschien kunnen we hem maar beter door de receptie laten openen,’ zei de Vlieg zacht, bijna fluisterend.
Hij zag meteen de kop in Fri Weekend voor zich: ‘Topambtenaar liet onschuldige werknemers het vuile werk doen.’ Hij pakte de briefopener en antwoordde: ‘Het is vast niet gevaarlijk.’
De vlieg gaf een gilletje en streek iets verderop neer.
‘Het is waarschijnlijk gewoon een grap en dan krijgen ze – wie het ook zijn – gratis publiciteit.’ Weer snifte hij hardop.
Toen gebruikte hij de fijn gebogen briefopener uit Havana, het huwelijksgeschenk van Lucilla toen ze in 2001 eindelijk trouwden – aarzelend, maar slechts voor een seconde – voordat hij de inhoud op het bureau leegschudde. Hij had geen idee wie de brief had gestuurd, of welke vingers zorgvuldig de twee stukken papier rond wat hij eerst twee stukjes witte stof vond lijken, hadden gevouwen. Hij knipperde, in de war gebracht, met zijn ogen, alsof hij in fel zonlicht zat. Toen tilde hij het ene bolletje stof op en keek er nieuwsgierig naar door zijn bril. ‘Wat... is dit nou?’
De Vlieg mimede zijn vraag geluidloos achter zijn rug, loyaal als ze was. Hij kon haar angstige adem bijna tegen zijn huid voelen toen ze dichterbij kwam.
Het was – tot zijn grote verrassing – een babysokje, fijn gehaakt, maar met ruimte voor een babyvoetje, dat was duidelijk te zien.
Hij bleef lang niet-begrijpend naar het merkwaardige attribuut kijken, snifte weer en opnieuw veel te hard. Zowel zijn moeder als zijn van hem vervreemde vrouw zouden onmiddellijk hebben begrepen wat er omging in de man die stafchef was geworden bij het machtigste ministerie van het land.
Hij draaide zich half om en constateerde tot zijn opluchting dat de Vlieg zich nog steeds op ten minste een meter afstand hield en daarom de details van de inhoud van de envelop niet kon waarnemen. Een paar babysokjes? Even stonden zijn hersenen stil, en toen registreerden ze de rest van de inhoud. Met vingers die tot zijn irritatie trilden, alsof hij het koud had, pakte hij vlug het velletje papier van het bureau en draaide het weg van de starende blik van de Vlieg, terwijl hij het bestudeerde.
Het leek een fotokopie van twee tijdschriftpagina’s, waarbij op de linkerbladzijde een ronde cirkel was getekend, die deed denken aan een ouderwets fotolijstje. In het ‘lijstje’ zweefde een oude villa met roestbruine muren in een grijze mist, zo leek het, en deze mist verhulde zowel de lucht als de onderkant, alsof de villa nooit echt in een aardse bodem verankerd had gestaan.
Boven de met klimop begroeide muren, boven op het steile, donkere dak, stonden niet minder dan zeven witte schoorstenen – drie aan elke kant en een in het midden – die het sprookjesachtige van het plaatje benadrukten. De dakspanten glansden alsof de foto vroeg in de ochtend was genomen, voor de dauw was opgetrokken door de stralen van de zon.
Op de rechterpagina had de onbekende redacteur een foto geplaatst die op een oude amateurfoto leek en in zwart-wit was afgedrukt: onder een plafondhoge kerstboom zat een groepje kinderen op een vloerkleed en keek op naar de fotograaf. Ze hadden allemaal een puntmutsje op, en een paar leken te glimlachen, terwijl de rest ernstig en verschrikt keek, misschien vanwege de geconcentreerde aandacht van de fotograaf.
Boven de afbeelding stonden met grote letters drie woorden: ‘De zeven dwergen’.
Onder de oude foto stond de enige tekst op de twee pagina’s: De zeven dwergen – vijf jongens en twee meisjes – verblijven in de Olifantjeskamer en zijn allemaal klaar om een goed thuis te vinden in het nieuwe jaar!
De stafchef fronste onwillekeurig zijn voorhoofd – zonder dat de Vlieg het zag – en las verder: De mogelijkheid tot totale geheimhouding van de identiteit van de biologische familie draagt bij aan het feit dat adoptie wordt verkozen boven illegale abortus. Er wordt gezegd dat zelfs bekende Denen, wier naam en reputatie onherstelbare schade zou lijden door blootstelling aan publiekelijk gewroet, zo gebruikgemaakt hebben van de discrete efficiëntie van Moederhulp. In deze gevallen is de geheimhouding van de namen van de biologische ouders van essentieel belang.