Home>>read Het Zevende Kind free online

Het Zevende Kind(89)

By:Erik Valeur


‘Wat krijgen we nou verdomme...!’

‘Denk je ooit nog wel aan je eerstgeborene? Wil je zijn nummer misschien hebben? Nee, dat wil je niet. We moeten het laten rusten. We moeten het verleden het verleden laten, toch?’ Orla smeet de hoorn neer. Hij boog zich voorover en keek de binnenplaats in waar de meisjes van zijn studentenvereniging – die ‘Skræp’ heette – over een paar uur zouden beginnen met het dekken van de tafels voor hun zondagse lunch onder de lindeboom. Het Heilsmeisje zou lachen. Ze had altijd heldere, open ogen en ze deed Orla aan de dochter van de familie Pedersen denken, die hem destijds in Frydens Vænge had gevraagd om de blauwe te eten.

Hij had maar een paar uur geslapen toen hij midden op de ochtend weer wakker werd. Hij liep in zijn ochtendjas naar de telefooncel en draaide het andere nummer uit het boekje van Severin.

‘Met Pia,’ klonk een jeugdige stem.

‘Heet je moeder Susanne van haar voornaam?’

‘Ja... met wie spreek ik?’

‘Doe haar maar de groeten en zeg dat ze nog een kind vergeten is. Het is dan wel lang geleden, maar toch. In Skodsborg. Zeg haar maar dat ze heel lang geleden een kleine jongen is vergeten – maar dat hij nog steeds op haar wacht. Dus als ze de tijd heeft...’

Orla legde de hoorn er weer op. Hij liet zijn voorhoofd tegen de ruit rusten. Hij kon Severin onder de linde zien zitten, ietwat gepijnigd glimlachend, met een enorme kater. Het Heilsmeisje leunde over de tafel en was bezig plakjes van een grote rode worst af te snijden op de dikke snijplank van het studentenhuis. Ze lachte en legde een hand op Severins arm. Toen zongen ze een oogstpsalm, en Orla bleef verborgen in de telefooncel staan luisteren. Hij kon vaag de woorden van het herfstlied van Grundtvig horen.

Toen draaide hij een derde nummer, en deze keer hoorde hij zijn moeders stem – een beetje verschrikt, alsof ze een vreemd voorgevoel had dat er iets vreselijks te gebeuren stond – maar Orla liet de hoorn en de stilte slechts in de lucht hangen en stelde zich de exacte afstand tussen hen voor – circa 5 kilometer, 736 meter en 59 centimeter, zolang geen van beiden zich verplaatste.

Hij luisterde naar haar ademhaling: ‘Hallo?’ zei ze.

En dan angstig: ‘Ben jij dat, Orla...?’

Hij legde een hand over de hoorn en verplaatste die weer. Een klodder speeksel droop uit zijn getuite lippen in de zwarte glanzende plastic trechter, terwijl hij naar het hoefblad in het donkere water keek, en het oog doodsbenauwd naar hem terugstaarde. Hij kon zijn vraag niet stellen. Het meisje onder de lindeboom lachte en zong en leek wel een engel. Later die dag nodigde hij Severin en het Heilsmeisje op zijn kamer uit. Ze was katholiek opgevoed en was uit haar ouderlijk huis in Søllerød gevlucht met een plastic zak vol lp’s van Alice Cooper en Black Sabbath als enige bagage voor het leven. Haar humeur had er niet onder geleden. Ze zong terwijl ze de trap opliepen – over Jezus en alle vreugde die hij de mensen zou bereiden, als je maar om vergeving bad.

‘Laten we een biechtstoel maken voor ons, schuldbewuste Regensianen!’ riep Orla.

Severin keek hem aan met zijn kleine onzichtbare glimlach, en misschien verlengde dit bizarre verzinsel de gedoemde vriendschap van de twee jongens met een paar weken.

De drie vrienden bouwden een manshoog hokje van multiplex, zaagden er een gat in en dekten de opening af met een dikke, zwarte doek. Om de beurt namen ze plaats op het krukje in het hokje en luisterden naar elkaars bekentenissen. Het was eigenlijk heel kinderlijk.

Ze mochten slechts een ding antwoorden op de biecht – en alleen dit: ‘Ik begrijp je.’ (Precies zoals de idealistische pedagogen en maatschappijcritici van die tijd zouden zeggen – ongeacht de omvang van de Zonde.)

Severin en het Heilsmeisje vertelden anekdotes over hun zondige drinkgelagen in het studentenhuis, en Orla sprak zalvend van achter het gordijn: ‘Dat begrijp ik.’

Maar toen was hij zelf aan de beurt – en plotseling veranderde de sfeer in de kamer. De grove neus snifte en de dikke lippen bewogen zich en deden verslag van zulke vreemde visioenen dat zowel Severin als het Heilsmeisje het spel steeds akeliger vonden worden. Zelfs een weggelopen katholiek had zoiets nooit ervaren – en uiteindelijk verontschuldigden ze zich beiden voor verdere biechtafleggingen met verwijzing naar schrijfopdrachten, en hoofdpijn. Orla werd door een razernij getroffen die hij niet kon beheersen, en op een late vrijdagavond klopte hij op Severins deur. ‘Je moet biechten– nu!’ zei hij met een groggy stem, en Severin, die het rood van zijn ogen kon zien, ging met hem mee. Het zou de laatste keer zijn en hij zou het geheim vertellen, waarvan hij begreep dat Orla het aanvoelde.

‘Je weet nog dat ik je vertelde over het paard van mijn vader,’ zei de jongen van de gele huizen, toen hij zijn plaats in de doos had ingenomen.