Home>>read Het Zevende Kind free online

Het Zevende Kind(88)

By:Erik Valeur


Severin keek Orla aan met ogen die glommen, na bijna een hele fles wijn. ‘Ze verloren hun echte kind, en toen kregen ze mij. Ze hadden een zoontje, maar ik was een vreemdeling. En toen raakten we allemaal hartstikke in de war, en toen nam mijn vader me op schoot en zei: Nee, ik ben niet je echte papa, maar ik ben toch je vader, en ik houd van je boven alles op aarde. Je moet een ding weten. Het zal je nooit aan iets ontbreken. Maar al die eerste nacht vroeg ik me af hoe ze eruitzagen, mijn echte ouders. Er was iets gebeurd, maar ik wist niet wat. In werkelijkheid...’ Severin praatte nu door zijn neus en viel stil. De werkelijkheid moest wachten.

Orla keek naar hem met half dichtgeknepen ogen.

Severin nam nog een slok wijn.

Orla voelde opnieuw de woede waarvan hij wist dat die hun vriendschap zou verpesten.

‘Ze leken niet op je... Britt en Erling?’

‘Absoluut niet.’

‘Lichamelijk noch geestelijk?’

‘Nee. Ze zijn beiden vrij grote en forse mensen – en ik ben zo.’

Orla dacht aan zijn vader, aan wie hij niet kon denken, omdat hij, net als

Severins glimlach, alleen maar bestond in een onzichtbare wereld.

‘Onze namen zijn lelijk, vind je niet?... Severin en Orla. Ik werd altijd gepest op de Kennedy School in Høje Gladsaxe. Alle kleine ettertjes riepen Severin, Severine – stinkt altijd naar benzine!’ Hij lachte en kwijlde een beetje.

Orla knikte. Hij kende de kleine ettertjes in het eerste echte betongetto van Denemarken wel, dat grappig genoeg genoemd was naar de vermoorde president van de Verenigde Staten. Severin zei: ‘Het was allemaal in Hasses nagedachtenis – om zo’n kindje zonder ouders te vinden. De herinnering aan hem moest worden geëerd met zo’n oneindig goede daad...’ Er zat een rode druppel in zijn mondhoek. Het leek op bloed. ‘Ik herinner me dat ik met mijn moeder bij de kapper was en dat de kapper zei: ‘Je hebt het haar van je moeder, mannetje – en mijn moeders vingers werden helemaal ijskoud, en ze zei: Dat is niet het geval.’

Severin glimlachte, maar zijn lippen waren rood. ‘De hele familie speelde de leugen mee – iedereen – omwille van Hasses nagedachtenis.’ Hij stond op en liep met onzekere stappen om de tafel heen naar Mille, wier vacht precies op ooghoogte hing. Hij stak zijn hand uit en raakte de kleine, grijze dierenklauwen met duim en wijsvinger aan. ‘Ze kregen alleen mij maar...’ Hij bedekte een poot met de palm van zijn hand, de nagels staken tussen zijn vingers uit, ‘om de herinnering aan mijn kleine, verdoemde grote broer in leven te houden. Voor altijd. Dat is echt een paradox, nietwaar... net zoals in een rechtszaal, hè? Je moet de waarheid spreken, en toch wend je alle toehoorders de rug toe. We zijn totaal ongevoelig, hè? Dat is onze vloek. Niet omdat we geadopteerd zijn, maar omdat we daar... op Kongslund hebben gelegen.’

De glimlach, die niet bestond, was verdwenen.

‘Ik ben niet geadopteerd,’ zei Orla. ‘Mijn moeder kon mij gewoon niet bij zich hebben het eerste jaar.’

‘Natuurlijk ben je dat wel.’

‘Heb je je echte ouders ooit gevonden?’

‘Ik heb zowel hun naam als hun telefoonnummer. We zijn op bezoek geweest bij dat kindertehuis, en er was daar een meisje dat Marie heette... Zij gaf me hun namen. Ik heb ze ook opgebeld. Maar ik hang altijd weer op voordat ze kunnen opnemen. Het lukt me gewoon niet.’

Severin viel abrupt op het bed neer en viel in slaap.

Zijn zwarte adresboekje lag op tafel. Toen Orla zo een tijdje had zitten nadenken over het relaas van Severin, pakte hij het boekje en deed het open, en hij voelde absoluut geen medelijden met de tengere jongen van de gele huizen. Hij wist precies waar Severin de twee belangrijkste telefoonnummers van zijn leven had genoteerd – onder de M en de V – zo banaal.

Hij stond bij de munttelefoon – het was drie uur ’s nachts – en hij keek naar het kleine stukje papier met het zescijferige telefoonnummer dat aan Severins biologische vader toebehoorde, volgens Marie. Ze had vreemd genoeg toegang gehad tot dit soort vertrouwelijke informatie. De man woonde in de omgeving van Kopenhagen.

De telefooncel van Regensen lag half verscholen achter de groene deur naar de binnenplaats, en Orla kon de lindeboom door een smal venster zien. Hij draaide het nummer en hoorde pas veel later hoe de hoorn werd opgenomen en een slaperige mannenstem antwoordde: ‘Ja?’

‘Was het een goeie wip?’

‘Hè, wat...?’ zei de stem, iets wakkerder. ‘Wie is dit?’

‘Skodsborg 1961... Was het leuk om je eigen weg te kunnen gaan en het kind te vergeten?’

‘Wie is dit... wie...?’

‘Was het leuk om verder te kunnen gaan met je leven en vader te worden van een andere zoon en van de kinderen van een andere vrouw...?’