‘Men zou de tekst toch kunnen interpreteren alsof je je ervan bewust bent – of ooit bent geweest – dat zich verborgen zaken afspeelden op Kongslund. Zonder dat je hebt ingegrepen.’ Peter Trøst liet de insinuatie in de lucht hangen. Hij bevond zich op gevaarlijk terrein.
De man in de fauteuil leek naar een verre mist te staren – een formidabel eskader van woorden dat de lucht tussen zijn eigen universum en dat van de tv-journalist vulde – en zei: ‘Vertel eens, waarom ben jij hier in geïnteresseerd? Waarom ben je er zo op gebrand om een tv-uitzending te maken op basis van deze vuiligheid...?’
Peter Trøst richtte zich een beetje verschrikt op. Wist de minister van zijn verleden af? Dat was onmogelijk. Toen haalde hij diep adem. ‘Heeft Kongslund dat soort dingen gedaan...?’
‘Ik ken het kindertehuis, en ik heb nog nooit over iets dergelijks gehoord. Niet dat er zich niet van alles kan hebben afgespeeld. Ik heb daar immers niet gewoond. Ik was slechts een goede vriend. Ik heb Magna – juffrouw Ladegaard – tijdens de oorlog leren kennen...’
‘Ja, dat weet ik.’
‘En heb haar met haar levensdroom geholpen, en daar wil ik graag aan vasthouden. En dát is waar ik denk dat Channel dk zich op moet richten in deze week waarin het jubileum van Kongslund door tienduizenden mensen, niet alleen in Denemarken, wordt geëerd...’ – Hij hief zijn glas en hield het voor Peters gezicht – ‘... proost. Er komen gasten van over de hele wereld.’ Hij dronk zijn glas leeg en maakte aanstalten om op te staan.
Peter dacht na over zijn laatste vraag: Heeft ze jou of iemand die je kende ooit geholpen? Maar dat zou een ongebreidelde woede uitlokken en ieder verder contact met het ministerie gegarandeerd verbreken.
De minister van Nationale Zaken keek hem aan alsof hij de schaduw van de vraag in zijn ogen had bespeurd. ‘Nee. Ik ben ook niet persoonlijk betrokken geweest bij iets geheims of verdachts...’ Hij glimlachte koeltjes. ‘En als dat al zo zou zijn, dan zou ik niet denken dat dat voor anderen dan de sensatiepers iets zou betekenen.’ Hij zette het lege glas neer.
‘Je behoort tot een regering die het altijd heeft over menselijke waarden en eerlijkheid en het geven van een zorgeloze jeugd en een goed leven in een veilig Deens gezin aan alle kinderen in dit land.’ Peter Trøst bemerkte opnieuw een onverklaarbare woede die niet erg professioneel aanvoelde, maar die hij niet kon beheersen. ‘Het zou natuurlijk interessant zijn als iemand binnen je partij volgens heel andere beginselen had geleefd en alle regels had overtreden. Hun slippertje uit de weg gewerkt omwille van kwetsbare carrières... wat zou er nog meer onder een dergelijk tapijt te vinden zijn...?’
De minister van Nationale Zaken stond op. ‘Dit gesprek neigt naar...’ – hij hield zijn hoofd iets schuin – ‘... het onbeleefde. Het slaat nergens op, wat je suggereert en ik heb recht op een beetje respect, ook van de pers.’ Hij keek de journalist boos aan. ‘Niet op verdachtmakingen en sensatiezucht.’
Op dat moment ging de deur open en kwam de Professor binnen zonder te kloppen. Hij liep rechtstreeks op de minister af en pakte hem stevig bij de schouders vast, bijna kameraadschappelijk. ‘Beste Ole, zo zijn wij van de pers nou eenmaal. We moeten een aantal oude tradities wel in leven houden – in het belang van de democratie. Je prijst zelf de kritische pers toch ook de hemel in, omdat die de mensen een gevoel van veiligheid en de zekerheid van een grotere rechtvaardigheid geeft – omdat hij onze waakhond is en de garantie biedt dat we alles kunnen bespreken... We zouden niet zonder kunnen.’
‘Sensatie is geen vrijheid van meningsuiting,’ zei de minister en schudde de handen van zich af.
‘Nee, en daarom moeten we deze zaak ook met voorzichtigheid behandelen, daar kun je absoluut zeker van zijn. Wij behandelen je zowel fair als juist, net zoals jij en je regering óns ook altijd fair hebben behandeld. Waar we heel dankbaar voor zijn.’
De minister stond naar het zuiden uit te kijken, alsof hij een plotselinge interesse voor de bossen tussen Borup en Kirke Hvalsø had opgevat. Toen zei hij: ‘Ja, we behandelen elkaar naar verdienste... en ja, ik zou heel graag zien dat we de gedachtenis aan een van onze beste kindertehuizen door de eeuwen heen niet beschadigen.’ Hij pakte zijn jas. De vier bodyguards waren het kantoor in gekomen en verspreidden zich om hem heen.
Peter Trøst keek naar de Professor, die nog steeds naar de minister gewend stond. Hij had een vaag gevoel dat er tussen de twee mannen een pact was aangegaan. Hij kon de verzegeling misschien met een enkele vraag hebben verbroken. Maar hij stelde die niet.