Home>>read Het Zevende Kind free online

Het Zevende Kind(73)

By:Erik Valeur


De laatstgenoemde, legde juffrouw Iversen enthousiast uit, was een grote Deense held geweest. Misschien wel de grootste ooit. Hij was in de poolnacht van maart 1907 rond de 79ste breedtegraad verdwenen en was nooit meer teruggevonden. Met luide stem las ze het laatste dagboekfragment voor dat haar held geschreven had, vlak voordat de expeditie de duisternis in was getrokken, wat de jongen met de tweede naam Mylius net zo rood deed worden als de laatste wanhopige vuurpijlen in de poolnacht: Vijfendertig jaar ben ik onlangs geworden. Over vijftien jaar is alles voorbij wat met Mankracht van doen heeft...

Juffrouw Iversens heldenverering deed de andere jongens ogenblikkelijk de beroemde naam haten die ze resoluut omdoopten tot My, naar de grote my-locomotieven die enorme treinstellen vanuit het Centraal Station van Kopenhagen dwars door het hele land trokken. Toen trokken ze gezichten en sisten uit hun mondhoeken, alsof ze stoom uit oververhitte ketels lieten ontsnappen, en My zonk machteloos tussen hen ineen. Zijn vader werkte bij de textielfabriek in Usserød, en zijn moeder was (als je het gerucht moest geloven) als hippie in Spanje overleden aan pillen en het roken van cannabis.

Maar op een dag nodigde Peter hem desalniettemin thuis in zijn Rungsted-tuin uit, en ze zaten samen op de bank onder de iep waar My plotseling een vraag stelde, waarvan Peter tot zijn eigen verbazing van tevoren had geweten dat hij die zou stellen: ‘Hoe groot was die boom toen je klein was?’ My wees omhoog naar de iep.

‘Hij was in ieder geval groter dan ik,’ zei Peter met de grenzeloze logica die de mens op de maan heeft gebracht en in staat stelt om zelfs op de meest ingewikkelde levensvragen te kunnen antwoorden.

My dacht over het korte antwoord na, maar zei niets.

‘Nee,’ antwoordde Peter.

My knikte.

Hij had zich afgevraagd of die ooit zou worden gekapt.

In het begin was hij, zoals gezegd, knorrig, bijna lelijk. Een kleine, smalschouderige jongen met vuile nagels aan dunne, nerveuze vingers. En terwijl Peters vader hoofdarts was, gespecialiseerd in de neurologie en hersenaandoeningen, ging Knuds vader om zes uur naar zijn werk en kwam om vier uur thuis; gooide dan zijn werkkleding uit, nam een douche en trok een T-shirt aan met een zwart-witafdruk van de held van de revolutie, Lenin, alvorens hij voor het huizenblok aan de Usserød Kongevej ging zitten met zijn krant, het communistische frontorgaan Folkets Blad.

Als Peters vader al een man van weinig woorden was, dan was Knuds vader, Hjalmar, zo stil als het mausoleum waar ze zijn grote voorbeeld ter ruste hadden gelegd. Wat Peter over My’s familie wilde weten, moest hij aflezen van de weinige spullen in de kleine kamertjes: de portretten van de grote socialistische vaders Lenin en Marx boven de eettafel en de foto van de lachende, verdwenen moeder, die volgens My’s gefluisterde verhaal niet dood was, maar de ware revolutionaire vrijheid had gevonden op een hippiefarm in een Zuid-Spaanse provincie, en de boeddhistische levenswijze aanhing; hier zat ze in kleermakershouding te mediteren in de blauwe schaduw van de bergen; onderwijl keek ze weemoedig glimlachend op haar jongen neer vanuit vergulde lijstjes op de televisie, het fornuis en het nachtkastje en zelfs licht druipend, maar nog steeds glimlachend op het plankje voor de toiletartikelen buiten de douchecabine, die Hjalmar in een hoek van de keuken had geplaatst.

Het was Peter een raadsel waarom Lenins bewonderaar, jarenlang lid van de Communistische Partij en vakbondsvertegenwoordiger bij de textielfabriek, zijn enige zoon met zoveel koppigheid naar de meest particuliere van alle particuliere scholen in de hele Noord-Sjællandse burgeridylle had gestuurd – ja, misschien wel de meest kapitalistische van alle kapitalistische scholen in heel Denemarken – en op een dag vroeg hij Hjalmar of hij rector Nordal ooit had ontmoet.

Eerst reageerde My’s vader met geen enkele beweging, en bleef hij gewoon heel lang zwijgend zitten. Toen liet hij het grote hoofd met de krachtige wenkbrauwen langzaam zakken en sloeg Folkets Blad open.

Stug doorlezend, zei hij: ‘Rector Nordal doet er niet toe.’

Dat zou een fatale misvatting blijken te zijn. Waarschijnlijk was het juist Knud Mylius Tåsings groeiende populariteit, die – samen met zijn ongerechtvaardigde aanwezigheid op de privéschool – rector Nordal, bijgenaamd de Windhond, amok deed maken en daarmee zowel zijn eigen lot bezegelde als dat van Knuds vader. Ongeremd was rector Nordals haat jegens een dergelijke man die naar politieke bijeenkomsten ging, bloedrode aanplakbiljetten drukte en andere mannen aanzette om in opstand te komen tegen fabrikanten met woekerwinsten – vooral omdat de fabrikant in het bestuur van de privéschool zat en een van de meest solide conservatieve notabelen van de stad was. De vervolging begon in het vroege voorjaar van 1973, en de aanleiding werd rector Nordal in de handen gespeeld door een vreemde samenloop van omstandigheden (pas veel later kon het verhaal in elkaar worden geknutseld uit de nagelaten fragmenten – zoals wanneer je een vliegtuig reconstrueert dat door de wolken heen naar beneden is gestort en in duizend stukken is opgeblazen – en dat heb ik gedaan).