Home>>read Het Zevende Kind free online

Het Zevende Kind(72)

By:Erik Valeur


Tot de kerst toen rector Nordal – en zijn twee windhonden – stierven, en Peters elfjarige leven totaal van karakter veranderde.

De heerser over de privéschool was een man met een zeer strenge instelling, gevreesd door de tweehonderdtwintig voorname leerlingen van de school vanwege zijn onderkoelde sarcasme en zijn plotselinge, mastodontische woede-uitbarstingen. Glimlachend tegen ouders, altijd met een welgekozen lovend woord klaar over hun getalenteerde dochter of slimme zoon, wat beschrijvingen van zijn brullende, schuimbekkende alter ego door dezelfde dochters en zonen in de mooie huizen aan de Strandvej tot ongeloofwaardige excuses maakte. In tranen gesmoorde beschuldigingen van sadisme jegens de rector resulteerden niet zelden in een extra oorvijg en een extra dag huisarrest, en vooral de ouders wier spruiten hij zorgvuldig had geprezen om hun nooit aflatende eerlijkheid, legden gevoel en slagkracht in de afstraffing.

Het waren, zo constateerde Peter, ook die kinderen, die rector Nordal het minst mocht.

’s Ochtends vroeg, wanneer de honden aan de ketting lagen, kwam hij langs het pad vanaf zijn privéwoning aanslenteren, met zijn blik verwachtingsvol op de oprijlaan gericht. Midden op de binnenplaats bleef hij even onder de enorme lindeboom, die de trots van de school was, staan luisteren naar het geruis van de wind in de enorme kroon, en natuurlijk had hij de waarschuwing moeten horen, een klagen en jammeren vanuit de diepe wortels over de Dood, die onderweg was. Maar hij hoorde het niet. Hij had zelf meegeholpen de boom te verzorgen en op te kweken, en deze was inmiddels zo hoog gegroeid dat hij het oriëntatiepunt was van de hele omgeving.

Dat er voortdurend kinderen te laat kwamen, ook al waren ze zich bewust van de aanwezigheid van de menselijke hazewindhond net binnen de poort, zegt iets over de aangeboren vrijheidsdrang van mensen en van kinderen in het bijzonder. Terwijl zowel bevreesdheid als rebellie uit hun ogen straalde, bewogen de zondaars zich zijwaarts de grote poort binnen en werden door zijn woedende geschreeuw begroet. Wanneer hij zich over hen heen boog, rook zijn adem naar zwavel, bliksem en zoutzuur, en die misselijkmakende stank werd uiteindelijk nog veel meer gevreesd dan zelfs de meest sarcastische ‘punchlines’ van de rotzak. ‘Kon de kleine Lord zijn dikke buik niet van de zijden lakens af krijgen...?’ schreeuwde hij, waarna hij hardhandig een oor beetpakte en omhoogtrok. ‘Nou zal ik je potdikkeme leren hoe je op moet schieten...’ Waarna hij de leerling het grindpad af gooide. ‘... Ik zal je verdikkeme leren...!’ En de woorden gingen ten onder in een schuimbad van vloeken, terwijl de vermetele op zijn knieën lag in een wasem van braaklucht die al zijn organen verlamde.

Het kwam maar zelden voor dat armere ouders uit de buitenwijk aan de snelweg, Hørsholm Usserød, op het idee kwamen hun kinderen bij de particuliere school aan te melden, en van dat idee wist rector Nordal ze dan snel te genezen. Geen zonen en dochters van secretaresses en vuilnismannen zouden naar zíjn school gaan. Geen proletariërs zouden diens prestigieuze reputatie bezoedelen met eenvoudige namen als Olsen en Jensen en Hansen – en God verhoede, het ergste van alles – Pedersen. Een eenvoudige arbeidersnaam.

Slechts een iemand in de hele gemeente weerstond de druk en stond op zijn recht – en dreigde zelfs om naar de krant Usserød Avis te stappen, in een tijd die haast socialistisch was – totdat de rector strak en wit van woede moest toegeven. Deze eerste voorbode van de wereld buiten Vedbæk, Christiansgave en Rungsted, waar de jongens in colberts rondliepen en al op achtjarige leeftijd kleine patriarchjes werden, kwam de klas in met zijn kin op de borst, als van schaamte. Hij leek op niemand anders, kind of volwassene, die Peter ooit had gezien; iel, met halflang haar en een vaal T-shirt en een gekreukte, grijze broek. Hij werd voorgesteld door juffrouw Iversen. Daar stond hij bij het bord met afhangende schouders en leek een miniatuurkopie van de halfvolwassen jongens, die de politie net met knuppels ervan langs had gegeven in het centrum van Kopenhagen tijdens de demonstraties tegen de Wereldbank en de oorlog in Vietnam. Ze wees naar een lege stoel in de rij bij het raam, en hierop zakte het jongetje ineen als overweldigd door een enorme last en verdween hij in een aura van afwezigheid en stomheid die hem leek te beschermen tegen alle vijandige blikken.

In iedere andere klas zou hij zijn afgemaakt; alleen zijn naam zou al genoeg zijn – hij sprak hem uit met een bijna onhoorbaar fluisteren: Knud Mylius Tåsing – en terwijl zijn achternaam te danken was aan het Deense eiland waar zijn voorouders vandaan kwamen, waren de twee eerste namen het resultaat geweest van zijn vaders beate bewondering voor de Groenlandvaarders Knud Rasmussen en Ludvig Mylius-Erichsen.