Home>>read Het Zevende Kind free online

Het Zevende Kind(64)

By:Erik Valeur


De fotograaf zei niets.

‘We moeten bij het jubileum aanwezig zijn, en in de tussentijd zal ik op zoek gaan naar mensen uit die tijd. In de eerste plaats onze kinderverzorgster met de alledaagse naam Agnes Olsen.’ De journalist klopte op de foto in het tijdschrift van de jonge vrouw met het kapje op, die de vondeling op de stoep had gevonden.

‘Dat wordt waarschijnlijk niet zo makkelijk met die naam. Het lijkt wel alsof alle mensen destijds een doorsnee naam hadden.’



*



Misschien was het verbeelding, maar Orla Berntsen had het gevoel dat de gezichtsuitdrukking van de twee mannen abrupt veranderde op het moment dat hij de deur achter zich sloot.

Hij had het kantoor van de minister van Nationale Zaken verlaten zodra Almind-Enevold gebaarde dat hij alleen met zijn oude vriend en bondgenoot Carl Malle wilde praten.

Toch kwam het hem voor alsof hij hun stemmen door de dikke muren heen kon horen, dwars door het Paleis en zijn eigen front office heen, waar de Vlieg wanhopig probeerde te volgen wat er gebeurde.

‘Wat is er verdomme aan de hand, Carl...?’

‘Dat moet je mij verdulleme vragen.’

‘Je moet het verdomme nog aan toe in de doofpot zien te krijgen...!’

Zo moest de stemming daarbinnen zijn, daar was hij zeker van. Orla Berntsen ging zitten wachten op de oud-politieman; misschien was diens onderzoek gewoon een voorzorgsmaatregel, maar de nervositeit van de minister was verbazingwekkend en Carl Malles intensieve waarschuwingen zouden erop kunnen wijzen dat de gepensioneerde politieman het eens was met de minister.

Wat wisten ze? Waar waren ze bang voor?

Orla Berntsen keek naar de deur waar het licht in een smalle kegel doorheen kwam en een patroon van een gebogen sabel vormde op de vloer. Dit deed hem denken aan de plek waar hij was opgegroeid, het rijtjeshuis in de wijk bij het Moeras. In de fysieke wereld beschouwde hij deuren als geruststellende elementen; hoog, laag, smal, breed, het liefst zo veel mogelijk – want die betekenden zuurstoftoevoer, toevoer van licht, luchtcirculatie en bovenal een alternatieve vluchtweg als hij zich plotseling zou willen terugtrekken. Hij dacht aan de brief. Natuurlijk was de adressering juist geweest, dat wisten zowel de minister als de politieman – maar afgezien daarvan kon hij geen verband zien.

Waarom was dit alles zo belangrijk voor de twee mannen?

Orla staarde naar zijn witte onderarmen. Zijn hartslag was normaal, zijn handen kalm. Hij wierp een blik op de deur die hem scheidde van het domein van de Vlieg. Het was een geheim waar niet veel mensen van afwisten, dat het kantoor van de stafchef – net als dat van de minister en de departementschef – meer dan een uitgang had, voor het geval dat. Officieel was er slechts een die naar de grote zaal, die ze het Paleis noemden, leidde, maar half verborgen achter een breed gordijn zat een tweede en smallere deur die maar zeer weinig bezoekers zagen. Opende je deze, dan kwam je uit op een smalle achtertrap die drie verdiepingen naar beneden wentelde, naar een vervallen stenen fundering – en hier, diep onder Slotsholmen, liep, direct onder het ministerie door, een lage gang die verbonden was met een netwerk van andere gangen. Dit waren de gangen die door de ambtenaren fluisterend de catacomben werden genoemd en waar alleen het schoonmaakpersoneel van het ministerie, zo ver als men wist, durfde te komen. Deze groep, die voornamelijk bestond uit Tamils, Irakezen, Afghanen en Soedanezen, die door het oog van de naald waren geglipt in het Deense asielstelsel – en vervolgens beloond waren met vast werk tegen een basisloon op bijstandsniveau – had zijn omkleedruimte en gemeenschappelijke ruimte in deze gangen. Het ministerie, dat door De Laatste Heiligen beschuldigd werd van zowel racisme als cynisme, heette desondanks de allergelukkigsten welkom – zij het dat de catacomben ’s nachts vooral mensen van het zuidelijke halfrond ietwat kelderkoud konden aandoen.

‘Je lijkt net die verloren jongen uit het Moeras.’ Carl Malle was volledig geruisloos zijn kantoor in gekomen.

Orla Berntsen liet de gedachte aan ontsnappen met een schok los.

De veiligheidschef leek niets ongewoons op te merken, maar kwam direct ter zake: ‘Je moet me eerlijk antwoord geven. Heb je enig idee waarom die anonieme brief juist bij jou terechtkwam?’

‘Nee.’ Waarom zou hij niet eerlijk antwoorden?

‘Of waarom deze persoon zich ervan verzekerde dat je hem niet gewoon zou verbranden – en het allemaal gewoon vergeten – door een kopie naar de voormalige doodsvijand van dit ministerie te sturen. Dat was heel geraffineerd.’

De oud-politieman kreeg geen antwoord.

‘Destijds zat je echt in de puree – toen de andere jongens je te pakken hadden gehad en we je op een kostschool hebben gezet en alles beter werd – toen hebben we je toch geholpen, nietwaar?’