Ze waren een paar minuten stil en staarden naar de man die tegen de waterkant aan klotste.
‘Blijf hier... Ik haal even iets op,’ fluisterde Orla.
Vijf minuten later was hij terug met een klein bundeltje in zijn ene hand. ‘Dit is Eriks muts – hij legt hem altijd op de leuning van de keldertrap.’
De anderen kwamen dichterbij, en Orla kon hun ogen zien glimmen in het licht van de lantaarn aan de andere kant van de rivier. Ze hadden alle drie een hekel aan Erik de Brave.
‘Kijk, hij heeft zijn naam erin gezet!’
Vele jaren later herinnerde Orla zich slechts dat ene beeld van de oever van de rivier – de man in het water en zijn twee metgezellen met de benen iets uit elkaar in het gras – ze staan daar alle drie als duellisten in een western van de Søborg Bioscoop, maar de vijand is al dood. In zijn dromen ziet hij Benny lachen en gek doen op de oever met zijn bungelende oog, nog in leven. Hij ziet de razensnelle schaduw naar voren en naar beneden schieten, in de richting van de prooi, en hij neemt de haat waar in de beweging die de catastrofe in gang zet – maar hij kan het gezicht achter de hand niet zien, en hij voelt helemaal niets.
Ze gooiden de muts in het gras en lieten die liggen op de plek waar de armen van de dode man aan een boomwortel vast hingen. Laat in de nacht dronken ze Wiibroe bier op het Søborg Plein en braken in bij de school van Orla en stalen een diaprojector en een Eltra-bandrecorder en luisterden tot het aanbreken van de dag naar hoe The Doors Light My Fire zongen.
De politie kwam Erik twee dagen later halen. Urenlang zat hij daar met zijn vuile, blauwe muts op het politiebureau te huilen. Zijn lot was op een bepaalde manier erger dan dat van Orla, want hoewel zijn ouders plechtig verzekerden dat hij om tien uur naar bed was gegaan, zou de twijfel hem altijd blijven achtervolgen – en niemand kon verklaren hoe zijn muts in het gras bij de Rivier was beland, precies daar waar ze de oogloze man uit de modder hadden getrokken. De politie had geen verklaring voor wat de man overkomen was. Misschien was hij gewoon op een natuurlijke manier verdronken (en een vis of een pad kon zijn ogen uitgerukt hebben), want de agenten konden zich niet voorstellen dat het bevende, jankende opdondertje voor hen de Imbeciel had overmeesterd en gedood en vervolgens op brute wijze zijn oog had verwijderd en op een waterlelieblad had gelegd, waar het recht omhoog de lucht in keek (zo hadden ze het namelijk gevonden) – en lieten de jongen uiteindelijk gaan.
In het donker in het bed onder de man en de jongen met de oranje strandbal kon Orla de warmte van Eriks lichaam voelen als een fysieke aanraking – en kon bijna zijn adem tegen zijn wangen en voorhoofd voelen. Hij spijbelde van school en vluchtte het Moeras in waar hij op de zwerfkei zat heen en weer te wiegen; hij liep naar de Rivier, knielde neer, en bekeek zichzelf in het water als de kabouter in een oud liedje... en de spiegel in de diepte vroeg hem: Kan een kind echt zo lelijk geboren worden? Hij leek op niemand die hij kende. Zijn neus, zijn haar, zijn ogen, die altijd vol liepen wanneer hij zich vooroverboog, hadden geen overeenkomsten met welk gezicht dan ook dat hij ooit had gezien. Hij wist niets over zichzelf. Op de foto lachte zijn vader naar de mooie jongen met de zee op de achtergrond...
Was zijn moeders verhaal over het Rigshospital en over Kongslund überhaupt waar?
‘Waar zit je over te dromen?’
Orla dook van schrik ineen.
‘Een jongen van dertien, die zichzelf in de rivier bekijkt, en daarbij zit weg te dromen – dat moet over iets leuks zijn. Een meisje?’ Carl Malle knipoogde plagend. Hij was niet in uniform. Hij had zich nog nooit eerder in het Moeras vertoond.
‘Neuh... ik zit gewoon wat te denken... nergens aan.’ Had Meneer Malle de opdracht gekregen om hem te komen halen?
‘Ik kwam gewoon even kijken hoe het met je gaat. Je lijkt op iemand die ik ooit gekend heb. Er is meer voor nodig om jou uit het veld te slaan.’ Er lag een merkwaardige zweem van trots in de stem van de politieman.
Orla liet zich van de steen afglijden. ‘Ik moet eten gaan halen.’
‘Nee, dat hoeft niet. Je moeder heeft al bij ons gegeten – en we hebben het over jouw toekomst gehad.’
Zijn moeder had nog nooit eerder bij iemand gegeten; ze had nog nooit iets anders gegeten dan de inhoud van de gele emmer; Orla Berntsen was geschokt.
‘Wees niet bang. We hebben een oplossing gevonden.’
Orla stond in het zachte gras, en wankelde licht. Een oplossing. Zouden ze hem naar de gevangenis sturen?
‘Je moet weg uit Frydens Vænge,’ zei de politieman. ‘Je moet bij de jongens hier vandaan. We hebben een kostschool voor je gevonden op Sjællands Odde.’
Een paar dagen later had Carl Malle de papieren in orde, en zijn moeder bracht hem zwijgzaam naar het Centraal Station van Kopenhagen. Ze hield van haar zoon, zoals alle moeders dat doen – met die knagende angst die alle moeders hebben – en ze hield het allemaal binnen achter stevig samengeperste lippen.