En voor de zekerheid had ze eraan toegevoegd: Mensen moeten zich ook na mijn dood niet opgelaten voelen omwille van mij. Er moeten geen verhalen de ronde gaan doen over hoe ze mijn armen tegen mijn lichaam moesten vouwen en mijn knieën uit de kom moesten buigen om het probleem op te lossen.
Magdalene dacht altijd aan anderen.
Ik ga ervan uit dat ze me de oven in kunnen slepen zoals ik ben. Het zou in ieder geval zonde (en duur) zijn om een goede en ruime kist te verbranden, schreef ze, en voegde daaraan toe, met een streep onder de laatste acht woorden: De rolstoel kunnen ze gewoon buiten laten staan. Ze was altijd verbazingwekkend praktisch ingesteld geweest, en men moet bedenken dat zelfs deze kleine instructie over het omgaan met haar nalatenschap haar een maand tijd moet hebben gekost om het op te schrijven. In een lade in de buffetkast lagen haar dagboeken, en haar verrekijker, die had toebehoord aan koning Frederik vii, Villa Kongslunds eerste weldoener.
Magna, die als directrice van een kindertehuis minstens net zo praktisch ingesteld was als de overledene, kreeg de rolstoel na de crematie van de begrafenisondernemer mee – je wist maar nooit wanneer een kind op Kongslund een dergelijk hulpmiddel nodig kon hebben. Ik vond hem in het berghok, waar hij een donker, ingezakt wangedrocht leek met zijn versleten, lederen bekleding, en bracht hem naar mijn kamer. Steeds wanneer het gemis van mijn overleden vriendin te groot werd, ging ik erin zitten. Maar vreemd genoeg groeide mijn gemis met de jaren, bijna met elke keer dat ik erin zat. Uiteindelijk zat ik meer in het ingezakte monster dan in mijn eigen mahoniehouten eetkamerstoel van de hand van de oude meester-meubelmaker Thomas Chippendale, en mensen moeten me steeds eigenaardiger hebben gevonden. Ik denk dat eenzame kinderen het vermogen ontwikkelen om zichzelf onzichtbaar te maken in bijna elke situatie en op elke plek, en in de jaren na Magdalenes dood werd ik steeds stiller en bijna onmogelijk om in het oog te krijgen voor volwassenen. Dat is een kracht die voor kinderen (die dit vermogen hebben) eenvoudig is op te roepen en haast doet denken aan een soort luchtspiegeling. Je komt en gaat wanneer het je uitkomt. Voor veel volwassenen zijn zulke half onzichtbare kinderen hevig verontrustend omdat die de toegang tot een wereld in zich meedragen, die zij zelf niet durven te bezoeken – en bij mij was het nog erger, omdat men noch wist waar ik vandaan kwam noch waar ik naartoe ging. In zichtbare toestand kon ik opeens een kamer binnentreden waar voorname gasten in een diep gesprek met de directrice van Kongslund (mijn pleegmoeder) zaten, en toch in een seconde alle aandacht naar mij toe zuigen. Daar stond ik op het smyrnakleed, anderhalve turf hoog, als een scheef stammetje in een hoopje aarde, met mijn duistere, eigenaardige uitstraling, en ik denk dat ik wel weet wat ze vreesden als ze een klein kind zo zagen staan.
Of in ieder geval wat ze onbewust dachten dat ze zagen.
Magna lachte meestal, luid, om de gespannen sfeer wat te verzachten. ‘Hier, op deze plek, bevinden we ons in de bijzondere situatie dat we onwetend zijn wat de beide uiteinden van ons leven betreft,’ zei ze als verklaring voor het vreemde kind in de deuropening. Zij, die haar voorouders zo ver als het oog reikte kon herleiden, van Børkop via Gauerslund, Gårslev en Smidstrup-parochie gedurende ten minste drie eeuwen en acht generaties, en die een heel leven lang Denemarkens meest bekende en gevierde tehuisdirectrice was geweest, had het eerste basisverlangen van het eenzame kind nooit begrepen.
Dat, wat er in de tijd na de maanlanding en de begrafenis van Magdalene gebeurde, was dan ook heel natuurlijk. Ik heb het nooit beschouwd als een mirakel of een wonder – of een teken van God of de duivel, die immers ook de toegang werden geweigerd tot deze plek: mijn levensvriendin kwam weer tot leven, alsof ze nooit was weggeweest. Ze trad mijn leven binnen, gracieus, alsof ze nooit een gebrek had gehad.
Ik ga er simpelweg vanuit dat ze na die eerste gelukkige bevrijding uit haar aardse lichaam haar verdiende rust gevonden had in haar Hemelrijk – totdat ze zich op een dag weer het genoegen herinnerde van het praten met haar alter ego – het vondelingetje Marie op Kongslund.
*
Maak je geen zorgen over mij, Marie, ik ben bij de Koning die jouw huis liet bouwen, en we dansen onder de hemelse beuken, pal ten westen van het Andromeda-stelsel. Er bestaat geen mooiere plek in het Universum!
Andromeda. Ik huilde. Zo groot was mijn blijdschap voor haar.
In het begin luisterde ze gewoon naar mijn kleine en grote problemen en adviseerde me zoals altijd om de kinderen op de Strandvej uit de weg te gaan, die me plaagden met mijn scheve schouder en me Eskimo noemden omdat mijn gezicht zo scheefgetrokken was onder het weerbarstige, donkere haar (dat echter met de jaren lichter geworden was).
Want zij weten niet wat ze doen, fluisterde mijn levensvriendin verzoenend vanuit het Hiernamaals – met de ondertoon van een nieuwe en rijkere wijsheid, waar ik haar zelf als negenjarige om benijdde. Verzaak hen en vergeet hen, verdwijn in jezelf, voegde ze eraan toe met een zweem van het jargon dat daar waar ze nu was gebezigd werd.