Een kind van een onbekende vrouw. Een diep geheim.
Hij werd getroffen door plotselinge twijfel. Misschien overinterpreteerde hij het?
Maar zijn plichtsgevoel won het, zoals altijd. Hij vertelde het aan zijn vrouw, die geschokt naar hem opkeek (ze zou liever zien dat hij veilig in zijn tv-stoel bleef zitten), negeerde haar protesten en belde naar het Hoofdbureau.
In minder dan twee minuten had hij zijn opvolger op de hoogte gebracht van zijn vermoeden over een mogelijk verband tussen de twee mysterieuze incidenten, en deze opvolger liet hem – vermoedelijk uit beleefdheid en respect voor zijn levenslange inzet in dienst van het Rijk – uitspreken, voordat hij zei: ‘Die zaak – met de anonieme brief – die ligt niet langer bij de politie. Het ministerie heeft Carl Malle verzocht om het verdere onderzoek te verrichten.’
Geen van beiden hoefde meer iets te zeggen. Het gepensioneerde hoofd Moordzaken legde de hoorn neer.
Hij wilde in geen geval de man benaderen voor wie iedereen binnen het Bureau bang was geweest tot aan de dag dat die de politie had verlaten om zich te vestigen als particulier veiligheidsexpert. Zijn contacten met topambtenaren en politici hadden hem gedurende meer dan twee decennia tot de werkelijke heerser over het Bureau gemaakt. Ze hadden allemaal zijn macht gekend – en gezwegen in zijn aanwezigheid. Waar Carl Malle regeerde, regeerde de angst. Dit wilde noch de commissaris, noch zijn vrouw die nooit bezeten was geweest van iets anders dan hun gezamenlijke dochter en de bloemen in de tuin, weer tot leven wekken.
Het raadsel van de vrouw moest in het zand blijven liggen.
6 | Magdalene
7 mei 2008
Natuurlijk moest Carl Malle Magna, zijn oude bondgenote, wel een bezoekje brengen. Ik heb er nooit aan getwijfeld dat dat zou gebeuren.
Maar zelfs al hadden ze de hele avond en nacht gepraat, ze zouden zich toch geen raad weten. Ze konden het proces dat met de brieven in gang was gezet niet stoppen.
Als iemand de naam – John Bjergstrand – kende, zou die persoon contact opnemen met de kranten, en later met de tv-stations, waarbij ik er niet over twijfelde dat ze deze zaak nog eens zouden bekijken (het zat al vol met ondertonen van verboden seks en celebrity bedrog). De Denen waren een volk dat graag roddelde en het land was, zoals Knud Tåsing al in zijn krant had geschreven, niet erg groot. Als er iets of iemand uitstak, zou dat worden opgemerkt.
Alles duidde er die eerste dagen op dat hij gelijk zou krijgen.
*
Het Lot wilde het – zoals het de gewoonte heeft – op zijn heel eigen manier, en misschien was het, zoals eerder gezegd, mijn liefde voor Magdalene die alles in gang gezet had.
Ik was pas acht jaar oud toen ze stierf en ik heb acht dagen lang gehuild. We hadden slechts twee jaar samen, en dat is te weinig als je niet ouder bent. Er zat tweeënzeventig jaar tussen ons, en ze verdween voor mij – uit de fysieke wereld – die nacht dat de mensheid voor het eerst een ander hemellichaam bezocht; dat was opmerkelijk. Ik had altijd het gevoel dat de twee gebeurtenissen een verband hadden, zonder dat ik ooit in staat was geweest om te verklaren welk.
Ik zat bij mijn pleegmoeder Magna op schoot, in de kerk van Søllerød, toen we voor de overledene zongen – en ik denk dat de predikant voelde dat juist deze ceremonie iets speciaals was. Er was een gestamp en gesnuif in de hele kerk, zoals wanneer grote olifanten door het kreupelhout bij de rivierkromming heen komen stormen. Een sfeer die alleen sterke vrouwen kunnen scheppen, in de wetenschap dat ze een diepe indruk maken waar ze ook gaan of staan. De indrukwekkende mevrouw Krantz van Moederhulp was er, alle kinderverzorgsters en assistentes waren er en de laatst aangestelde psycholoog was er; mijn pleegmoeder Magna was er, zo groot en zo energiek dat de verzen van Brorsons psalm 15 door haar neus naar buiten kwamen als grote compacte luchtschepen die over het altaar vlogen, waar ze tegen de dikke witgekalkte muren stootten, en echo’s produceerden alsof Jezus daarbuiten in het grote Niets stond en op de kerktoren klopte met zijn goddelijke wandelstok, die zelfs de blinden in staat had gesteld om te gaan.
Wat moeten we zeggen als we zien hoe de sterrengroep flonkert, klonk het, en in dit gezelschap was dat geen vraag, niet voor deze sterrenparade van Goede vrouwen.
Ik dacht aan Magdalene en de angst die ze had gehad, niet voor de Dood, maar voor alles wat er verder gebeuren zou. Haar overtocht naar het Dodenrijk, waar ze natuurlijk een plan voor had gemaakt: ‘Ze hebben waarschijnlijk geen lanceerplatformen voor rolstoelen,’ proestte ze – dat was een paar dagen voor de maanlanding – en toen slaakte ze een kreet en viel zijwaarts over de armleuning als getroffen door een spasme vanuit de Hel.
In haar laatste jaar was ze er steeds zekerder van geworden dat haar misvormde lichaam niet in een normale kist zou passen, en ze had daarom, met haar karakteristieke zorgvuldigheid, stappen ondernomen om een dergelijk ongemakkelijk moment af te wenden. Haar laatste wens stond te lezen op een los velletje papier, dat ze had dubbelgevouwen en in een iepenhouten buffetkast in de woonkamer van het witte huis op de helling had gelegd: Als ik dood ben, moet ik onder de grond gestopt worden onder de Grote Beuk, naast mijn ouders. Maar leg me niet eerst in een kist, aangezien dat pijnlijk zou zijn voor alle partijen, niet het minst voor degene die deze woorden schrijft. Als mijn voor eeuwig verwrongen lichaam na mijn dood moet worden vastgeklemd in een van die smalle dingen, die ze in het magazijn in Skodsborg verkopen, word ik liever verbrand.