‘Nou, verder was er niets,’ zei de minister en onderbrak zijn bizarre visioenen. Die paar woorden marcheerden stijf als tinnen soldaatjes over het uitgestrekte niemandsland tussen de twee mannen.
De stafchef van de minister van Nationale Zaken verliet het kantoor.
*
Het hoofd van de recherche had afscheid genomen van zijn baan bij Moordzaken op het Hoofdbureau van de politie van Kopenhagen op de dag dat Denemarken aan de zijde van de Amerikanen Irak introk om de val van de Twin Towers in 2001 te wreken. Het was 20 maart 2003, en er restten hem precies acht maanden, een week en vier dagen die hij nog aan vrije dagen te goed had voor het einde van het jaar. De eerste week was voorbijgegaan met het op cnn en alle toonaangevende Deense zenders volgen van de vlucht van de despoot Saddam Hoessein voor de oprukkende troepen.
Meer dan vijf jaar later zat hij er nog steeds – in zijn favoriete tv-stoel – en keek naar Channel dk, zijn favoriete Deense zender met zijn ondubbelzinnige steun voor recht en orde en een sterke politiemacht. Hij had niet veel onopgeloste zaken nagelaten, maar de weinige die waren blijven liggen, hadden hem tot in zijn pensioen gevolgd. Hij dacht er bijna dagelijks aan.
Zijn vrouw had al vaak tegen hun enige kind – een dochter – gezegd dat haar vader op een bepaalde manier bezeten was. Hij had geknikt en haar gelijk gegeven.
Bezeten van patronen die niet blootgelegd en verklaard waren.
Hij had op de ochtend van 7 mei de krant gelezen, en met groeiende interesse het geval van de anonieme brief bestudeerd die naar zowel het ministerie van Nationale Zaken als Fri Weekend was verstuurd. Iets in het verslag van de krant had hem onrustig gemaakt.
Hij las het artikel nogmaals en bekeek nauwgezet opnieuw de foto, die de krant gekozen had om de reportage mee te illustreren. Hij fronste zijn zo langzamerhand helemaal wit geworden wenkbrauwen en bestudeerde de grote, oude villa op de foto – de hoge ramen, de met klimop bedekte muren en de prachtige torens, en het zwarte dak met niet minder dan zeven schoorstenen – en toen kneep hij opeens zijn ogen samen.
Plotseling was het duidelijk wat hem gealarmeerd had – en precies op hetzelfde moment begreep hij dat hij een onvergeeflijke fout had gemaakt als voorvechter van rechtvaardigheid, destijds in september 2001, toen ze ’s morgens vroeg op het strand van Bellevue een vrouw van middelbare leeftijd dood hadden aangetroffen. Hij liet het lichaam nog een keer inspecteren – voor zijn geestesoog – zoals ze daar in de ochtendnevel had gelegen, helemaal aan de vloedlijn, en hij bekeek voor de tienduizendste keer de rekwisieten, zoals hij nooit opgehouden was ze te noemen – zelfs nadat seriemoord-experts van de fbi hem hadden verzekerd dat er geen bedreigend patroon in de vondst lag.
Hij voelde zoals altijd – en met dezelfde intensiteit als op die eerste dag – de dreigende aanwezigheid van een onzichtbare tegenstander.
En hij kreeg weer het onrustige gevoel dat er iets echt mis was geweest, ook al was de zaak afgedaan als een toevallig sterfgeval.
Het oog. Het boek. De tak. Het touw. De vogel. Waren er andere elementen geweest die hij niet zag?
Hij zat met gesloten ogen en zag het allemaal opnieuw voor zich.
Het kleine gele beestje had daar gelegen met zijn nekje gebroken, wit zand in de oogjes en het snaveltje halfopen.
Dat beeld was het ergste. Hij had nooit begrepen waarom dat was gebeurd.
Maar er was nóg een rekwisiet geweest waarvan ze nooit melding hadden gemaakt, en dat was wat hij had herkend toen hij de krant opende. De foto.
Ze hadden geen identiteitspapieren op het slachtoffer gevonden, maar wel een oude foto, waarvan ze hadden gedacht dat die uit het werelddeel afkomstig was, waar ze, zoals de technische studies van haar kleding uitwezen, vandaan kwam.
Daarom hadden ze niet geprobeerd de foto in Denemarken te verspreiden en hij had ook nauwelijks aandacht gekregen in de kranten in de hectische dagen na de terroristische aanslag op de Twin Towers. Niemand had dan ook het mysterieuze huis met zeven schoorstenen gezien – precies hetzelfde huis dat nu op de foto in Fri Weekend stond.
In plaats daarvan hadden ze de afbeelding naar de Australische en Nieuw-Zeelandse politie gestuurd, samen met een foto van het slachtoffer, zonder veel hoop dat iemand de exotische villa zou herkennen en dat was ook niet gebeurd. Natuurlijk niet. Want hij had een cruciale fout begaan.
Het onderwerp had zich enkele honderden meters verderop aan de Sont-kust bevonden. Er bestond voor het hoofd der recherche geen twijfel: het huis op de foto – het enige persoonlijke rekwisiet van de dode vrouw – was Villa Kongslund, dat zich nu materialiseerde in die mysterieuze zaak rond een geadopteerde jongen, waarvan de kranten beweerden dat het het topje van een diep en duister geheim in de ziel van de natie kon zijn.