Lars Laursen, Dorahs zoon, had zich onmiddellijk gerealiseerd dat alle antwoorden op Kongslund te vinden moesten zijn, en hij had het daaropvolgende jaar besteed aan het onderzoeken van de geschiedenis van het kindertehuis en alle vreemde en machtige personen eromheen. Hij had alle voormalige medewerkers opgezocht die hij kon vinden, en bijna elk uur van zijn vrije tijd eraan besteed de informatie te combineren en te analyseren, waaronder ook de mythe en alle geruchten over Kongslunds samenspannen met machtige mannen – en daarmee de betrokkenheid van de Partij bij wat verborgen was.
Hij had als een bezetene gewerkt – en toen hij me veel later vertelde over zijn woede en zijn duivelse vastberadenheid, herkende ik die volledig van mezelf. Hij was uiteindelijk tot de conclusie gekomen dat de minister van Nationale Zaken de centrale figuur in het verdachte verleden van het tehuis moest zijn – naast Magna, bij wie hij geen kans had om in de buurt te komen – en hij had een idee gekregen dat hem logisch en uitvoerbaar leek, zelfs als dit tijd kostte.
Ministers hadden een chauffeur nodig. Hij was chauffeur en werkte destijds voor een Limousinebedrijf in Århus. Kongslunds beschermer, al vijftig jaar, was een minister, en ministeries zochten regelmatig chauffeurs. Lars Laursen kreeg de aanstelling de derde keer dat hij solliciteerde. Het kostte hem nog eens vijf jaar om chauffeur te worden van de juiste man, en dit enorme geduld kan alleen worden toegeschreven aan het bedachtzame bloed dat bij dit grootheuvelige geslacht door de aderen liep.
Toen hij in het voorjaar van 2008 bij het ministerie van Nationale Zaken begon, maakte hij zijn definitieve plan, en dit was vlak voordat de Kongslund-affaire losbrak. Het zijn precies zulke gebeurtenissen – in het grote, schijnbaar willekeurige patroon – die het Lot het allerinteressantst vindt.
En toen hij mij na Dorahs dood opzocht, vertelde hij me alles wat er gebeurd was sinds ik in het leven van zijn moeder inbrak: dat hij geprobeerd had zo dicht mogelijk bij Ole Almind-Enevold in de buurt te komen – en dat hij nu voor hem werkte als zijn chauffeur. Misschien kon hij ergens achter komen, zei hij; misschien konden wij elkaar de komende weken van nut zijn. Hij had al voor zijn moeders dood een anonieme brief naar de journalist Knud Tåsing gestuurd, nadat hij diens artikelen in Fri Weekend gelezen had.
Ik was natuurlijk doodsbang bij de gedachte dat deze naïeve en merkwaardige man in de Kongslund-affaire zou gaan wroeten en dingen zou ontdekken die ik nooit in de openbaarheid gebracht wilde hebben, en daarom sloeg ik zijn aanbod tamelijk onbeleefd af en waarschuwde hem indringend niet verder in de zaak te wroeten. De Kongslund-affaire was zowel gevaarlijk als onmogelijk te doorgronden, zei ik.
Dat veranderde allemaal toen ik het Protocol bij Gerda vond en mijn eigen rol erin ontdekte, zoals Magna die beschreven had.
Het was op dat moment, dat ik besloot een moord te plegen, en ik moet benadrukken dat dat besluit mijn enige opzettelijke moorddadige gedachte is geweest in het hele verloop van de Kongslund-affaire – ook al zouden mijn geestverwanten uit de Olifantjeskamer dit misschien moeilijk te geloven vinden.
De andere sterfgevallen waren onopzettelijk.
Ik zat op mijn bed in de Koningskamer en dacht urenlang na over Magna’s onthulling over mijn werkelijke aankomst op Kongslund in het Protocol. Op de derde dag wandelde ik naar de enige overgebleven telefooncel in Søllerød en belde Lars Laursen. Hij was alleen in zijn vrijgezellenflat in Frederiksberg en luisterde naar mijn verlammende informatie...
Ik vertelde hem over de ‘levering’, en over het bedrog dat hem had geveld, zonder excuses voor mijn eerdere zwijgzaamheid te maken, en ik denk dat hij te geschokt was om mij iets te verwijten.
Ik legde hem uit, met woorden die niet mis te verstaan waren, dat Ole Almind-Enevold achter al deze verdachte ‘leveranties’ had gezeten, waar Kongslund in het geheim verantwoordelijk voor was, en dat hij waarschijnlijk het kind van een rijk en machtig man was, maar dat alle sporen van zijn echte ouders volledig en onherroepelijk uitgewist waren.
Ik benadrukte – meedogenloos – dat hij nooit zijn wortels zou kunnen weervinden, omdat de Absolute Koning elke vorm van informatie had vernietigd die terug zou kunnen voeren naar de oorsprong. Dat was precies hetzelfde als wat er in de John Bjergstrand-zaak was gebeurd, zei ik.
Ik was me er duidelijk van bewust dat het Lot op dit moment – net als in alle andere gevallen – twee wegen kon kiezen: de minnelijke of de interessante – en ik twijfelde natuurlijk niet over de uiteindelijke keuze van mijn oude metgezel. Het zou niets voor de Meester over alle toevalligheden van het leven zijn om zo’n kans te laten glippen...
Zelf zou ik niet eens in de buurt van de plaats delict zijn, en ik zou geen enkel op aarde te bewijzen motief hebben.