Alleen Magna vermoedde het mogelijk. Maar zij zweeg, natuurlijk.
Volgens de rechercheurs die de helling naderhand uitkamden – door met stokken in oude kapitein Olbers’ goed bemeste grond te porren (ze vonden tot hun verbazing verschillende oude stukken perkament met resten boter) – was er een hele plausibele reden voor het voorval: het was zoals gezegd de dag na de maanlanding, en de spastische vrouw was hoogstwaarschijnlijk verkeerd gereden daar op de helling in haar verlangen naar avontuur, terwijl ze naar het wonder boven haar hoofd keek. Er had immers een kijker aan een van de armleuningen geschroefd gezeten – ook al lag die er op de vindplaats volledig verbrijzeld bij, alsof iemand die met geweld in de grond getrapt had.
Arme maanzieke, oude vrouw, zoals de leidinggevende politieagent op de helling verzuchtte.
Ik had een stukje papier in de buffetkast in de woonkamer van het witte huis gevonden – en hierop had de oude, spastische vrouw enkele bijna onleesbare zinnen geschreven over wat ze gezien had op de ochtend dat het vondelingetje gearriveerd was – plus nog wat andere krabbels over de familie Olbers. Ik kon het nauwelijks ontcijferen. Ze had nooit iets anders geschreven. Ik nam het papier met me mee – en schreef veel later de woorden in een van de blauwe schriften, die ik Magdalenes dagboek noemde en in mijn bureau verstopte.
Ook in Magna’s geval vond de politie de omstandigheden rond haar dood verdacht – maar het was onmogelijk een bewijs te vormen, zoals dat uiteindelijk moest worden geleverd.
Voor de zekerheid had ik ook Magna’s appartement doorzocht, voordat ik het verliet.
In de eerste plaats in de hoop het Protocol te vinden – maar dat was natuurlijk weg en al onderweg naar Australië. De dag na de ontdekking dat Magna een pakketje het land uit had gezonden, haalde ik Eva’s brief uit de oude kast tevoorschijn en veranderde de datum van 2001 in 2008 volgens hetzelfde principe dat Gerda gebruikt had.
Het getal 8 kwam er een beetje scheef vanaf, maar dat zou niemand in de haast zien, dacht ik. Ik had Magna’s angst voor een huiszoeking overgenomen, maar ik kon mezelf er toch niet toe brengen de laatste woorden die Eva aan haar kind had gestuurd te vernietigen.
Het was die wijziging die Knud Tåsing even later op het verkeerde been zette en die tot mijn tevredenheid volledig volgens plan werkte. Hij had in eerste instantie gedacht dat Eva nog in leven was – aangezien de brief in april 2008 was verzonden – en op die manier had ik elk spoor gewist dat naar de dood van een mysterieuze vrouw in 2001 op een strand in de buurt van Kongslund leidde.
Zo eenvoudig was het.
Tegelijkertijd verzekerde ik me van nog iets anders: als een van de jagers – Carl Malle of Knud Tåsing – erachter kwam dat Magna het Protocol van Kongslund naar Eva in Australië had gestuurd, wat zeer goed mogelijk was, zouden ze nooit vermoeden dat het retour zou komen. Ze zouden denken dat Eva nog in leven was – op de een of andere plek, en in de beste gezondheid – en daardoor in staat het pakket te ontvangen.
Aangezien het Protocol een gedetailleerde beschrijving van Magna’s duidelijke vermoeden van mijn verantwoordelijkheid voor de dood van Eva kon inhouden – ik was er zeker van dat dat een mogelijkheid was – was juist die illusie van het grootste belang.
Het kwam uitsluitend door Knud Tåsings scherpzinnigheid, dat dit deel van mijn plan later niet doorging. En het was enkel en alleen doordat mijn pleegmoeder Gerda’s naam als afzender had geschreven, dat ik toch niet ontdekt werd.
*
Het zou een teken van huichelarij zijn (wat niets voor mij is – in ieder geval niet langer) als ik deze beschrijving eindigde met de bewering dat ik spijt heb van alles wat er gebeurd is.
Natuurlijk heb ik dat niet.
Ik heb erover nagedacht, maar ik kan niets bedenken wat ik anders had kunnen doen. De fatale barsten in mijn planning waren, zoals ik het zie, onvrijwillig – en ook onmogelijk te voorspellen.
Nu pas zie ik de logica van het patroon duidelijk voor me: Eva, Magna en Dorah, in die volgorde – en het vreemde verloop rond Dorahs zoon dat ons allemaal zo lang verbijsterde.
Toen ik Dorah in 2001 vond en eiste dat ze haar zoon vertelde dat hij was ‘geleverd’ door Kongslund, reageerde hij op een manier die ik had moeten voorzien. Dat zie ik nu in. Hij belde dezelfde dag naar Magna en wilde weten wat er destijds gebeurd was. En hij was woedend.
Mijn pleegmoeder, die op dat moment niets afwist van Gerda’s monumentale gebaar om Kongslunds eer en voortbestaan te redden, ontkende haar betrokkenheid natuurlijk door de telefoon – maar met een stem die paniek moet hebben verraden – ook al was ze eigenlijk onschuldig.
Want hoewel Magna niet wist wat er gebeurd was, herinnerde ze zich natuurlijk de naam van de ‘vrouw uit Svanemøllen’. Dorah. Hij geloofde geen woord van wat ik zei, schreef ze achteraf in het Protocol.