Ze was zelf geboren op een Goede Vrijdag – 7 april 1944.
Binnen in de krant valt haar het huwelijk in Holmens Kirke op, dat nota bene had plaatsgevonden op haar eigen verjaardag, en er bestaat geen twijfel dat het Lot van deze paar achteloze details haar bewust verder het spel in trok, dat niemand op dat moment begreep. De man die verantwoordelijk was voor al haar ongeluk glimlacht haar vanaf een van de foto’s toe; die is buiten de kerk genomen – en alles wat ze heeft geprobeerd te vergeten, keert terug alsof het nooit weg is geweest.
Vijf dagen later – het is Goede Vrijdag, 13 april 2001 – schrijft ze twee brieven: een aan Magna en een aan het kind dat ze nog nooit heeft gezien.
Ze verstuurt die op 17 april 2001. Dat is de eerste werkdag na Pasen en ze zijn gericht aan ‘Martha Ladegaard’, Zuigelingentehuis Kongslund.
Maar de zending belandt bij mij, omdat Magna in de tussentijd met pensioen is gegaan en verhuisd is, en de postbode ziet over het hoofd dat niet mijn voornaam op de envelop staat.
Het Lot moet in hemelse vreugde op de rand van het bed hebben gedanst die ochtend.
Nadat Eva de hele zomer tevergeefs op een reactie van Magna heeft gewacht, neemt ze een beslissing. Ze beëindigt haar ballingschap en besluit op zoek te gaan naar haar verleden.
Ze arriveert op de luchthaven van Kopenhagen met het vliegtuig uit Australië.
Het is de eerste week van september 2001. Vanuit de aankomsthal belt ze naar Kongslund, waar een kindermeisje haar vertelt dat Magna al een tijd geleden verhuisd is en nu in Skodsborg woont. Ze komt geheel onaangekondigd naar het appartement van Magna op de avond van 10 september 2001. Het toeval is bezig zijn wonderbaarlijke patroon te vormen, zoals het de Meester het meest behaagt: Dat was een schok, schrijft Magna. Het was een schok om de persoon voor mijn deur te zien die ik nooit gedacht had weer te zien. Ze was ouder geworden, maar ze was in zekere zin nog net zo mooi als toen we haar aan haar gratie en haar vrijheid hielpen. Natuurlijk had ik me een meer verzoenlijk weerzien kunnen wensen, maar dat mocht niet zo zijn. Ze wilde haar kind zien, en deze keer zou ze geen enkele vorm van weigering accepteren. Ze was woedend, voelde ik.
En nu gebeurt er iets – misschien veroorzaakt door Magna’s enorme schuldgevoel, of misschien gewoon uit intuïtieve angst voor de vrouw van wie ze weet dat die veroordeeld is voor moord: Haar woede en vastberadenheid maakten me verschrikkelijk bang. Vooral toen ze net als toen dreigde haar belofte van stilzwijgen te verbreken als ik niet deed wat ze wilde. In mijn staat van angst en verwarring zei ik tegen haar, dat ze alle antwoorden op Kongslund kon vinden, want dat was waar. Ik durfde haar de waarheid niet in haar gezicht te vertellen, ook al had ze daar recht op. Ik denk dat ze besloot meteen naar Villa Kongslund te gaan, ook al was het al laat op de avond, maar ik heb Inger Marie hier nooit naar durven vragen. Ik weet niet wat er daarna gebeurd is.
In een mengeling van shock en medelijden – en vermoedelijk schuldgevoel (want ik heb nooit verder na durven denken over die laatste optie bij mijn pleegmoeder) stuurde Magna de diep verongelijkte vrouw dus naar Kongslund om antwoord te krijgen op die enige echt grote vraag die haar naar haar geboorteland had teruggevoerd. Waar is mijn kind?
Eva moet in die uren diep in haar ziel het verraad hebben gevoeld, waarvan ze zolang het slachtoffer was geweest.
Toen ze op de achterdeur van het zuidelijke bijgebouw van Kongslund klopte, opende juist ik – precies zoals het Lot het wilde – de deur.
Het was al laat en al donker. Susanne was naar haar huis in Christiansgave gegaan, en iedereen was allang naar bed. De nachtwaker zat televisie te kijken in de tuinkamer.
Mijn naam is Eva Bjergstrand. Dat waren de vijf woorden waarmee ze me begroette.
Ze stond buiten op de stoep, nog steeds in de schaduw, maar ik kon zien dat het een oudere vrouw was – en mijn verbazing kon nauwelijks minder zijn dan die van Magna. De vrouw naar wie ik met Susanne meerdere dagen had gezocht, stond als door een wonder hier voor de deur van het weeshuis.
De eerste paar seconden zei ik niets – en had ik niet zo’n goede training in het voeren van gesprekken met de toverspiegel in mijn kamer gehad, dan zou mijn gezichtsuitdrukking direct mijn schok hebben verraden.
Voordat ik haar kon tegenhouden, stapte ze met een vreemde, wanhopige tred de drempel over, de hal van de villa in waar haar kind ondergebracht was geweest – en van wie ze voor altijd was gescheiden. Ik herinner me dat ik opmerkte dat er streepjes blond door het grijze golvende haar heen zaten; dat zijn de vreemdste details van die nacht die ik me nog steeds herinner.
Ze stond lange tijd roerloos naar me te kijken. Dan herinner ik me slechts haar ene fluisterende vraag: ‘Hoe heet je?’
Ik antwoordde niet.