Ze hadden alle deuren naar de wereld om me heen met zwijgzaamheid afgesloten. Ik zat in het donker, en probeerde het enorme bedrog te bevatten.
Ik merkte hoe het vocht uit mijn binnenste op het oude papier van Magna’s logboek spetterde, en ik wilde het dichtdoen, maar kon mijn handen en mijn scheve schouders niet bewegen. Ik herinnerde me maar al te duidelijk mijn bezoek aan Gerda – die dag dat ik naar de mysterieuze John Bjergstrand vroeg – en hoe zij met haar laatste krachten, voordat ze flauwviel, had gefluisterd: ‘Marie... er is geen John Bjergstrand!’
Ik had gedacht dat ze voor de eerste keer in haar leven had gelogen, en ik had haar erom veracht. Maar ik had haar onrecht aangedaan, het antwoord dat ze me gaf, was volledig volgens de waarheid geweest, van woord tot woord. Zes kleine woordjes als wrakstukken in het zand.
Het Protocol nadert zijn einde, er zijn niet veel pagina’s over.
Ook al heeft de woede zijn greep op mij niet helemaal losgelaten, toch lijkt mijn ademhaling wel iets rustiger geworden.
Dan gaat het opnieuw mis – want Magna noemt nog iets wat haar verontrustte. Nu draait haar bezorgdheid om de oude rococospiegel die al die jaren aan de muur boven mijn bed op de Koningskamer heeft gehangen. Volgens Magna’s notities werd ze zich voor het eerst bewust van mijn speciale relatie tot de spiegel toen ik een tiener was en een oude jurk in een kist op zolder had gevonden. Die was zo groen als beukenblad, vertelt ze, maar half vergaan van ouderdom. Ik had hem toch aangetrokken, zoals kinderen dat doen, en op een dag, toen Magna onaangekondigd mijn kamer binnenkwam, stond ik voor de oude spiegel en draaide maar rond en rond met mijn armen opgeheven boven mijn hoofd...
... Het was een grotesk gezicht, schreef ze.
En omdat ze mij alleen maar zag dansen, had ze me de spiegel niet de vraag horen stellen die iedereen zich herinnert uit het sprookje uit hun jeugd – de enige logische vraag: ‘Wie zou de lelijkste hier zijn?’
Ze had dan ook het antwoord niet gehoord, en omdat ze mij nog steeds in zo’n rooskleurige gloed bezag – als moeders doen – maakte deze ervaring haar wanhopig: Ik weet niet wat te doen, en niemand kan me helpen. Inger Marie ziet zichzelf nog steeds als oneindig lelijk, als het kleine zwartharige meisje met een scheve rug en vreemde voetjes dat een oude, roestige Japanse olifant op wieltjes achter zich aantrekt door Kongslund. Ik heb geprobeerd haar te vertellen hoezeer ze veranderd is en hoe mooi ze geworden is, maar ik geloof niet dat ze dat wil horen. Die spiegel is haar liefste bezit geweest in alle jaren, zelfs nadat hij op de een of andere manier van de muur viel en zo hevig versplinterd was dat niemand zich er meer in kon spiegelen. Ik begrijp niet wat ze ziet. En wanneer ze zich naar mij omkeert, kan ik wel huilen.
Ik was geneigd mij nogmaals om te keren naar de oude toverspiegel, die vlak achter me hing, maar ik deed het niet. Ik was er zeker van dat hij meteen mijn zwakte zou voelen en van de gelegenheid gebruik zou maken om uit zijn duisternis te glippen – nogmaals. Dat durfde ik niet te riskeren.
Over een maand ga ik met pensioen, schreef Magna. Ik heb een appartement in Skodsborg gekocht. Maar Inger Marie blijft op Kongslund wonen. Dat is haar eigen beslissing. Ik begrijp het en accepteer het. Dit is waar ze thuishoort.
Het stelt me gerust dat Susanne Ingemann mijn positie als directrice overneemt.
Ze houdt van Marie zoveel als voor iemand anders dan ik maar mogelijk is.
*
Er zijn slechts een paar, maar dramatische aantekeningen over in Magna’s Protocol. Namelijk die de waarheid onthullen over het mysterie dat bij het publiek bekend werd als de Kongslund-affaire.
Ze zullen ongetwijfeld de Absolute Koning doen vallen en onmiddellijk een einde aan zijn werk maken – daar ben ik zeker van – en dat is waarom ik van plan ben het Protocol door te geven – op de enige manier die ik kan bedenken. Maar de allerlaatste aantekeningen zullen ook kunnen worden gebruikt tegen mensen van wie ze gehouden heeft, en niet in de minste plaats het kind dat ze heeft opgevoed als haar eigen. Maar daar valt niets aan te doen.
Veertig jaar lang hadden Magna en Gerda zichzelf veilig gewaand en gedacht dat niets hun geheim met betrekking tot mijn echte identiteit zou kunnen onthullen, tot het misging. Niet vanwege nalatigheid of onvoorzichtigheid, maar omdat het Lot een Deense toerist liet opstaan van een bankje in Adelaide (ietwat verstrooid, stel ik me zo voor) en een krant vergeten die een halve wereldreis had gemaakt om zijn doel te bereiken. Meer was er niet voor nodig.
Eva Bjergstrand merkte toevallig de krant op het bankje voor het Australische hotel met Deense vakantiegangers op... Fri Weekend.
Grappige naam, had ze gedacht.
Een of andere ingeving deed haar de krant oppakken, waarschijnlijk omdat hij was uitgekomen op 8 april 2001, palmzondag, en haar daarom herinnerde aan de paasdagen uit haar jeugd.