Home>>read Het Zevende Kind free online

Het Zevende Kind(286)

By:Erik Valeur


Na tien seconden aarzelen openden de twee mannen de deur en merkten als eerste op dat het licht uitgeschakeld was en de lamp aan het plafond niet werkte; ze haalden zaklantaarns uit het magazijn van het Paleis.

Daarna daalden ze af in de diepe duisternis die eeuwenlang slecht geventileerd was geweest en daarom deed denken aan jeugdavonturenromans als De Vijf en de geheime doorgang. De tunnel liep schuin naar beneden, maakte een knik en leidde vervolgens weer naar boven. De chauffeur had de zaklamp op het plafond gericht, alsof hij op zoek was naar stalactieten of groepjes vleermuizen met gekartelde vleugels, en daarom struikelden ze bijna over het hoofd van het Rijk dat midden in de gang lag, met zijn benen opgetrokken onder zich, alsof hij sliep; als een klein kind.

De portier boog zich naar voren, kreeg op hetzelfde moment een glimp van het gezicht van de minister en zond daarna een straal maagsappen over de schoenen van de chauffeur. Bloed schuimde uit de mond van zijn hoogste baas, dat purperrood afstak bij het schijnsel van de zaklamp.

Lars Laursen stond als een pilaar, aan de grond genageld, net als toen zijn vermaarde voorouders ooit een mysterieus tikkend zakhorloge op een Oost-Jutse landweg hadden gevonden en dachten dat het een werktuig van de duivel was. Hij draaide de bewusteloze premier snel op zijn rug, en de donkere jas viel opzij en onthulde de ingang van een kogel in zijn borst. Het bloed sijpelde uit het gat omlaag over het witte overhemd en de borstzak met de vergulde sigaarknipper en gaf af op de handen van de chauffeur, die breed en rustig en sterk waren vanwege zijn kindertijd aan de zee. Tot zijn verbazing leefde de minister-president nog. Hij vloekte zachtjes.

Op hetzelfde moment kwam de portier overeind uit zijn zittende positie, trok zijn pistool en sloeg alarm op zijn Motorola.



*



Men dacht in de uren erna dat men een dader had – een Tamil-vluchteling van een bedrijf dat de ministeries schoonmaakte. Het was een theorie die de politie uiterst logisch voorkwam. Men herinnerde zich de uitgewezen en vermoorde Tamil-jongen en dacht dat de aanval een wraakactie kon zijn.

Een ander doorslaggevend feit was dat het schoonmaakpersoneel, dat uitsluitend uit laagbetaalde allochtonen met een uitkering bestond, hun kleedkamers en gemeenschappelijke ruimte in dezelfde kelderregio hadden waar de minister-president was gevonden. Ze hadden – letterlijk gesproken, zoals sommigen van de ambtenaren in de loop der jaren hadden gegrapt – een heel eigen subcultuur ontwikkeld in de kelders van het ministerie.

Enkele dagen later wees nader onderzoek echter uit dat de verdachte vertrokken was van zijn huis in Vanløse en in lijn 6 had gezeten op Rådhuspladsen op het tijdstip dat de minister-president werd neergeschoten.

Er kwam geen nieuwe theorie over de moordaanslag. Van alle kantoormeisjes, bediendes, secretaresses – ja, zelfs van alle afdelingshoofden en office managers – werden het verleden en de familierelaties uitgeplozen. Alibi werd op alibi gelegd en die vormden tezamen een bijna kogelvrije muur rond de neergeschoten man. Hij had – logisch bekeken – niet neergeschoten kunnen zijn.

Hij werd op wonderbaarlijke wijze twee keer gereanimeerd in de ambulance naar het ziekenhuis, en de hele natie vierde de wederopstanding van de oude verzetsman als een bijna persoonlijke heldendaad.

‘Het was een voltreffer,’ had de chauffeur uit Helgenæs in de tv-camera gezegd, toen hij uit de duisternis omhoogkwam. En eraan toegevoegd: ‘Maar hij leeft nog.’ Niemand had de toonval van het kleine ‘maar’ bemerkt – hoewel het via de tv naar de hele natie werd uitgezonden. Iedereen noemde de chauffeur een held en schreef zijn eigenaardig sombere gezichtsuitdrukking toe aan de enorme schok die hij had doorstaan. Zelfs de politie dacht er niet aan om het verleden van deze man te controleren; om juist hem van iets duisters te verdenken zou het grote publiek zowel absurd als beledigend zijn voorgekomen.

Ik had hun over Lars Laursen kunnen vertellen. En over zijn moeder, Dorah – over Dorah, die in een huis met een laag plafond op Helgenæs had gezeten, waar ze pas na vele jaren haar zoon dat gruwelijke verhaal van zijn leven had verteld.

Ik had ze over het Duister kunnen vertellen en de visioenen die helemaal uit de hand groeien onder bepaalde omstandigheden. Over het gevoel je eigen oorsprong niet te kennen, en over de angst wanneer je je realiseert dat jou voor altijd de toegang ertoe ontzegd is. Dat was een gevoel dat wij beter kenden dan wie ook.

Lars Laursen en ik.

Ik bestudeerde zijn uitdrukkingsloze gezicht op het tv-scherm en dacht aan de informatie die ik hem had gegeven, en die aanleiding was geweest voor de blinde, meedogenloze woede, die ik van mezelf kende. Hij had nog heftiger gereageerd dan ik voor mogelijk had gehouden. Maar ze zouden hem niet vinden, daar was ik zeker van. En daarmee zouden ze ook mij niet vinden.