In de namiddag waren de verhuizers bij het laatste meubelstuk in de kleine woonkamer aangekomen en hadden zonder verdere omhaal de overblijfselen van de blauwe pluchen fauteuil op een steekwagen gezet en naar de verhuiswagen gereden. Nu was hij verdwenen – en daarmee al de oude beelden van de vrouw die Orla de Eenzame vanuit de schaduwen in de gaten had gehouden. De poster van de jongen en de man met de oranje strandbal hing nog in de kamer op de eerste verdieping, want Orla had de verhuizers gevraagd die te laten hangen – hij wist niet waarom. In de loop van de avond had hij iets anders ontdekt wat veranderd was: de klanken van de sonates van Brahms uit de woonkamer van de pianist waren verstomd, alsof alle straatrellen en onrust in de wereld het nu zonder zijn rustgevende aanslagen op de toetsen moesten doen. Enkele dagen later kreeg hij te horen dat de pianist midden in een bastoon was gestorven, op de mooiste zomer-zondag die men zich kon herinneren.
‘Jij hebt dus de Imbeciel Benny gedood,’ vatte Søren Severin Nielsen het op zijn advocatenmanier samen en knikte naar zijn vriend.
‘Ja, dat deed ik. Ik heb hem vermoord.’ Het was een pure bekentenis.
‘Maar die hand die je zag...’
Een korte stilte. Toen zei Orla met bijna dezelfde stem: ‘Mijn hand...’
‘Ja. Maar Orla. Als jij een mensenoog op zo’n gewelddadige manier had uitgerukt – met bloederige draden en pezen en zenuwen en alles – dan zou je toch overal bloed hebben zitten... en in ieder geval aan de vingers van de hand die het oog in de rivier gooide.’
Orla Berntsen sloot zijn ogen en probeerde zich de avond te herinneren die zijn leven had veranderd.
‘Was dat zo?’
‘Ik kan het bloed er toch afgewassen hebben.’
‘Heb je dat gedaan?’
‘Dat herinner ik me niet...’ De erkenning kwam aarzelend, als onder een kruisverhoor in een rechtszaal waar de verdachte nog niet zeker was van de verborgen bijbedoelingen van de officier van justitie.
‘Maar had je bloed op je hand – of op je kleding – later?’
‘Niet voor zover ik...’ Orla Berntsen bleef hangen.
‘De politie had dat waarschijnlijk wel ontdekt, als dat zo was.’
‘Ja.’
‘En dan zou je in het cachot zijn gegooid – ongeacht Carl Malles bemoeienis.’
‘Ja.’
‘Maar er was een ander die zich die dag waste, niet...? Die zich in de rivier waste.’
‘Ja.’ Dat ene woord kwam voor de derde keer. Orla zat nog steeds met gesloten ogen. ‘Maar ik dacht dat hij hem wilde helpen... de Imbeciel... maar hij stond daar gewoon... met zijn handen in het water, zonder zich te bewegen.’
‘Poul.’
‘Ja.’
‘Orla, ik heb het allemaal gezien vanuit de struiken onder de iepen.’
‘Wat zeg je nou?’ De stem was bijna fluisterend. De bekentenis sloeg in als een bom op het kleine terras.
Severin bloosde op een manier waarop volwassen mannen dat doorgaans niet doen – en zeker geen advocaten midden in een kruisverhoor. ‘Ja. Ik lag die avond verborgen in de struiken. Ik had de schoten gehoord, en ik was jullie gevolgd. Ik probeerde te schreeuwen, maar hij was veel te snel en daarna was ik doodsbang. Ik was echt verstijfd van angst om te worden gesnapt en in de rivier te belanden, samen met de idioot. Die jongen... Poul... was gestoord.’
‘Maar waarom heb je dat niet eerder verteld?’ Dat was een uiterst logische vraag.
‘Omdat...’ Severin zweeg en werd nog roder.
Orla opende zijn mond – vermoedelijk om de vraag nogmaals te stellen op een meer gebiedende toon, zoals advocaten dat doen. Hun rollen waren binnen een paar seconden omgedraaid. Nu was Orla de aanklager en Søren Severin Nielsen de beklaagde.
Maar op dat moment was het alsof er een engel door Frydens Vænge ging – misschien niet een beschermengel, maar dan toch een wezen dat de macht had om alle kwaad af te wenden – en die liet de god van de Vriendschap en Kameraadschap het antwoord overstemmen, als er überhaupt een was. Sommige vragen moet je nooit beantwoord krijgen als vriendschappen overeind moeten blijven.
‘Je bent dus geen moordenaar,’ zei Severin toen de stilte tussen hen lang genoeg had geduurd. ‘Je bent misschien zelfs de enige van ons zevenen, die dat niet is. Je bent noch een geadopteerd kind – noch een moordenaar.’ Søren Severin Nielsen probeerde te glimlachen.
Voor het eerst sinds vele jaren had Orla Berntsen die avond gehuild, alleen op de vloer midden in zijn moeders lege woonkamer, niet in staat om te stoppen met huilen.
37 | De aanslag
5 februari 2009
Toen ik contact opnam met Dorahs zoon, was het niet om hem te troosten of hem de kunst van het vergeven te leren, maar om hem een verhaal te vertellen, dat ongetwijfeld effect zou hebben.