Home>>read Het Zevende Kind free online

Het Zevende Kind(281)

By:Erik Valeur


De kist wordt naar buiten gedragen; Asger loopt vooraan aan de linkerkant, Susanne aan de rechterkant. In het midden lopen Knud en Nils, en achteraan lopen de twee juristen, Orla en Severin. Ze dragen de kist tot aan de rand van het graf, en er staat een groen geschilderd, ijzeren hek met smalle spijlen omheen.

Het hek staat open.

Geprezen zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus...

Ze laten de kist met de dode ster het graf in zakken. Asger staat naar beneden te kijken terwijl zijn ogen in hetzelfde tempo knipperen als die van de mensen met een allergie en de drie vrouwen in het gevolg die toegeven aan het pathos van het moment. Geen van hen heeft Peter werkelijk gekend, dat weet ik beter dan wie ook.

Die ons naar Zijn grote barmhartigheid door de opstanding van Jezus Christus uit de doden heeft doen wedergeboren worden tot een levende hoop. Want stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren.

Het droge, holle geluid van de drie kleine schepjes aarde begeleidt zijn woorden, en ik besef dat het allerhoogste doel van het aardse doen en laten gedurende de hele geschiedenis van de mensheid alleen dit is geweest: de droom om niet te sterven, nooit ofte nimmer... In hemelsnaam. Het ritueel lijkt een teken voor alle weekbladfotografen, die zich tot dan toe op een afstand hadden gehouden. Ze zwermen in groepjes in de richting van het graf, omringen ons en fotograferen de bekende mensen en rouwenden vanuit alle mogelijke hoeken.

‘Laat ons lied 727 zingen – Altid frejdig når du går,’ zegt de predikant.

Wij staan aan de rand van het graf te zingen, en sommige tijdschriftfotografen zingen zelfs mee terwijl ze close-ups nemen van de naam op de grote witte, marmeren steen.

Peter Troest Jochumsen.

Om ons heen, op het enorme oppervlak, liggen mannen en vrouwen met onvoorstelbaar voorname Deense familienamen als Lehmann, Spreckelsen, Federspiel, Hasfeldt, Hinzpeter, Falkenskiold, Warburg en Wedell-Wedelsborg. Er is in de verste omtrekken geen Jensen te bekennen – en nu dus ook geen Jørgensen.



*



De twee juristen gingen zodra we terug waren naar boven om te pakken. Orla Berntsen en Søren Severin Nielsen hadden weliswaar in aparte bedden geslapen – maar toch samen – in Gerda’s oude kamer in de zuidelijke toren, en dat was een bron van vermaak voor de rest van ons: de twee voormalige politieke doodsvijanden, die tientallen jaren van elkaars werelden afgesneden waren geweest vanwege een nationale vete met betrekking tot buitenlandse immigranten, waren in een paar dagen bijna weer als jeugdvrienden geworden. Het kwam zowel heel normaal als sprookjesachtig op ons over – tegelijkertijd – en zelfs Asger Christoffersen probeerde niet een eenvoudige uitleg voor de hernieuwde band te geven.

De twee voormalige vijanden beschouwden de Kongslund-affaire duidelijk als afgesloten, en ze hadden na de schokkende dood van Peter aangekondigd dat ze samen een advocatenkantoor zouden beginnen, onder de naam Nielsen & Berntsen. Dat klonk vreselijk respectabel (en ook wel een beetje grappig, vond ik), en we hadden hen gefeliciteerd bij een glas champagne. Het enige soort zaken dat het nieuwe advocatenkantoor nog met geen tang zou aanraken, waren immigratie- en asielzaken, hadden ze verklaard (en geen van beiden had daarbij ook maar enigszins geglimlacht), dus daar hadden we op getoost, met de twee allesvernietigende Tamil-zaken van het Rijk in het achterhoofd.

‘Het Protocol van Kongslund is het keerpunt,’ had Asger Christoffersen later op de avond gezegd toen de twee juristen afscheid hadden genomen en vertrokken waren.

‘Het is de verdwijning van het Protocol die de zaak in leven houdt – ongeacht wat Carl Malle en Almind-Enevold ons willen doen geloven. En ongeacht het gegeven dat de twee juristen hun staart tussen de benen steken, zoals juristen dat immers doen – als het er echt op aankomt.’

Ook Nils Jensen was naar huis gegaan na aan ons te hebben medegedeeld dat hij zijn ware biologische achtergrond niet aan zijn ouders zou onthullen. Ze hadden een halve eeuw tegen hem gelogen, dus nu moesten ze zelf hun laatste jaren ook maar met een leugen leven. Het had hem op een vreemde manier tevredengesteld deze stilzwijgende kennis te bezitten – misschien als een vorm van wraak.

Susanne serveerde groene thee in de tuinkamer en verklaarde dat ze het eens was met Asgers visie. Knud Tåsing, die beide voeten op een antiek krukje met een zitting van Afrikaans antilopenleer had gelegd, knikte eveneens bij de uitleg van de astronoom.

‘Misschien staat er niets anders in dan wat we al weten,’ zei ik.

‘En dan is het niet langer zo interessant...’ Ik lispelde een heel klein beetje op de twee s’en van het laatste woord, en ik voelde dat mijn linker, scheve schouder steeds verder naar beneden zakte richting de grond.

Het was geen onderwerp waar ik meer van wilde maken dan hoogst noodzakelijk was.