Hen oppakt.
Jazeker, dacht hij.
En er zou ook geen ruimte zijn geweest voor welke andere overweging dan ook in Bezoekersruimte 4 van de Horserød Staatsgevangenis op die najaarsdag.
*
‘Dat was in 1960. Ze bracht het kind negen maanden later ter wereld – op de uitgerekende datum – dat was op 30 april 1961.’
‘Op kraamafdeling B van het Rigshospital.’ Het was Knud die de constatering van de minister aanvulde.
‘Ja. Dat is waar. We hadden immers een bepaalde macht. We trokken aan de juiste draden. En het lukte. Met de hulp van Magna... en met haar persoonlijke contact met de hoofdarts en een donatie aan de gevangenisdirecteur...’
‘En een alternatief scenario waarbij de directeur zou worden ontslagen voor het niet naar behoren beschermen van zijn vrouwelijke gevangenen.’ Carl Malle permitteerde zichzelf een klein glimlachje.
Dat dreigement was ongetwijfeld zijn bijdrage geweest.
‘Magna kwam het kind halen – en ze sprak met Eva. We overtuigden haar ervan het juiste te doen, en uiteindelijk vertrok ze. En toen...’
‘En toen ging alles mis.’
De Absolute Koning antwoordde Knud met een knikje. Het leek alsof de merkwaardige geschiedenis een historische – en ongetwijfeld zeer korte – wapenstilstand tussen de twee mannen tot stand had gebracht. ‘Ja... toen ging het mis. Mijn vrouw... mijn echtgenote, Lykke... wilde niet adopteren. En toen werd Magna bang. Ze had meegewerkt aan iets onwettigs ook al was het voor het bestwil van het kind, zei ze...’
‘En natuurlijk omdat ze wist dat het haar kindertehuis voor de toekomst zou veiligstellen...’ Dit was Carl Malle weer, die de uiteenzetting met zijn eigen cynische beschouwing aanvulde.
Ole Almind-Enevold trok geïrriteerd zijn schouders op en ging verder: ‘We wisten dus niet wie van de jongens op de Zuigelingenkamer de juiste was... we wisten niet wie van hen mijn zoon was.’
Ik merkte dat Eva al stilletjes uit het verhaal was verdwenen.
‘We wisten ook niet hoe we daarachter moesten komen. En toen slaagde Magna erin hem uit beeld te krijgen voordat we iets doen konden.’ De Absolute Koning zag er op dat moment bijna net zo triest uit als de jonge vrouw die hij net had beschreven. ‘Al die jaren heeft ze geweigerd mij ook maar enige informatie over die tijd te geven. Ze zei dat dat de bescherming was die ze verplicht was de ter adoptie opgegeven kinderen te bieden. Het was op die manier dat ze voor haar misdaad boette. Ze had alle regels van Moederhulp overtreden toen ze ons met Eva’s kind hielp – en dat was helemaal misgegaan – nu zou ze nooit ook maar een enkele regel meer overtreden.’
‘Toen zijn we hen gaan schaduwen.’ Carl Malle bracht deze informatie op een toon alsof er niets natuurlijker was dan kleine baby’tjes op hun eerste reis de wereld in te schaduwen. ‘Er werd altijd een grote afscheidsceremonie gehouden wanneer de kinderen werden geadopteerd. Het gehele personeel stond op de oprijlaan de geliefde kleintjes en hun nieuwe ouders uit te zwaaien. Wij gingen achter hen aan.’
De grote veiligheidschef glimlachte, en ik had hem nog nooit zo onsympathiek gevonden als nu. Het voelde alsof hij deelnam aan een plechtigheid waar hij niet voor was uitgenodigd.
‘Later brachten we het weeshuis zo nu en dan een bezoekje – wanneer het mogelijk was – om te zien of Magna iets verborgen had wat we konden gebruiken, of dat ze misschien in contact stond met het kind of de moeder,’ zei hij.
‘Jullie pleegden inbraken,’ onderbrak Knud Tåsing hem.
‘Het was in ieder geval de eerste keren nacht.’ Carl Malle glimlachte weer naar ons, uitdagend.
‘Maar we hebben het uiteindelijk opgegeven.’ Almind-Enevold onderbrak het meer sinistere deel van het verhaal, dat toch nergens toe leidde: ‘We hebben alle kinderen van de Olifantjeskamer gevonden en hebben hen al die jaren van een afstand gevolgd, maar we hebben nooit uitgevonden wie van hen...’
‘John Bjergstrand was.’ Er lag een onmiskenbaar triomfantelijke klank in Knud Tåsings stem. De wapenstilstand tussen de twee mannen was voorbij.
‘Nee. We realiseerden ons dat hun adoptieouders de waarheid niet te horen zouden hebben gekregen, en we konden geen andere sporen vinden.’
‘Maar de wetenschap heeft zich toch ontwikkeld?’ zei de journalist. ‘Konden jullie niet aan monsters komen...?’
Carl Malle onderbrak zijn gedachtegang: ‘We hebben het een keer geprobeerd – maar het leverde geen resultaat op – en toen hebben we het opgegeven. Het was te riskant. Welke arts of welk laboratorium moesten we vragen, en met welke verklaring? We liepen het risico het bewijs tegen onszelf te fabriceren.’
‘Of het betekende dat je de macht over Ole behield – als ‘oppasser’ van het onzichtbare kind – wat je natuurlijk heel goed uitkwam,’ zei Knud met zijn hoofd schuin gehouden, als een grote vogel. ‘Toen de eerste test – vreemd genoeg – geen positief resultaat gaf, begon je misschien bang te worden dat Ole de vader helemaal niet was, en dan zou je je hele greep op hem kwijtraken. Natuurlijk had je wel een oplossing gevonden als je had gewild.’