Home>>read Het Zevende Kind free online

Het Zevende Kind(272)

By:Erik Valeur


De formele begroetingen werden zo snel mogelijk afgewerkt, met een minimum aan beleefdheid en een zwak mompelen van de aanwezigen. Ik kon een glimp van verbazing in Almind-Enevolds ogen opvangen toen hij de fotograaf de hand drukte. Knud Tåsing en ik waren bekende problemenmakers voor deze man, maar Nils Jensens aanwezigheid verbijsterde hem volledig.

Carl Malle nam niet de moeite om handen te schudden met de bezoekers. Hij knikte slechts een keer met een uitdrukking die ik nog steeds niet kon duiden. Toen nam de Absolute Koning – nu echt in staat om te voldoen aan zijn aloude bijnaam – plaats achter zijn nieuwe bureau, dat veel kleiner was dan zijn oude in het ministerie van Nationale Zaken. Carl Malle ging zitten op een stoel rechts van hem, en wij ploften neer op een bank die op een paar meter afstand van hem stond. Die positie was natuurlijk berekend om elke gast zijn eigen kwetsbaarheid te laten voelen.

Desalniettemin klakte Knud Tåsing met zijn tong, en het harde geluid klonk bijna vulgair in het chique kantoor. Ik betwijfel of die ruimte ooit getuige was geweest van een zo openlijk beledigende uiting. Het was een gebaar dat niemand had verwacht, en er ging een schok door Nils Jensen (die op de bank zat tussen Knud en mij in). De slanke fotograaf was van ons kleine groepje veruit het meest nerveus, en dat was geen wonder.

‘We hebben John Bjergstrand gevonden,’ zei Knud Tåsing en bevestigde zijn eerdere mededeling over de telefoon.

Niemand bewoog zich op dat moment, maar Ole Almind-Enevold bestudeerde zijn oude vijand met halfgesloten ogen. De vraag stond duidelijk, maar onuitgesproken tussen hen in. Wie?

‘Hij zit hier nu tegenover je.’

Ik voelde nog een kleine trilling in de slanke schouderpartij van de fotograaf.

Carl Malle trok zijn wenkbrauwen op en richtte zijn blik op de man die de enige mogelijke kandidaat was – aangezien ik een vrouw was en Tåsing overduidelijk slechts de boodschapper was.

De premier van het land was een ogenblik stil. Toen zei hij, zonder zijn stem te verheffen: ‘Dat is niet mogelijk.’

‘Dat is wel mogelijk.’ Nu deed Knud Tåsing zijn gebruikelijke trucje met het materialiseren van het vernietigende document – haast zomaar uit het niets – en gooide het voor zijn prooi neer. De geboorteakte uit de bureaula van de oude bewaker lag op het voornaamste schrijfvlak van het Rijk.

‘We vonden dit hier... bij de vader van Nils Jensen. Anker Jensen heeft de echtheid ervan bevestigd, én het feit dat Martha Ladegaard het zelf aan hem heeft gegeven. Hieruit blijkt,’ zei Knud Tåsing, ‘dat zijn zoon, Nils Jensen, geadopteerd is – vanuit Kongslund – en dat dit gebeurd is onder de naam...’ Hij tikte op het formulier – ‘John Bjergstrand.’

Ik zou durven zweren dat de machtigste man van het land op dat moment op het punt stond bewusteloos van zijn troon af te glijden. Hij vermande zich met veel moeite en leunde naar voren om het papier te bestuderen, terwijl hij zijn marmergrijze hoofd met beide handen ondersteunde. Stond hij op het punt flauw te vallen?

Carl Malle moet hetzelfde hebben gedacht, want hij kwam half overeind – schijnbaar om het document te lezen, maar ook om assistentie te kunnen verlenen, mocht zijn baas plotseling zijwaarts van zijn troon afglijden.

Er ging minstens een halve minuut van absolute stilte voorbij, en ik moest de zelfbeheersing van de oude man toch wel bewonderen. Hij knipperde een paar keer met zijn ogen, maar richtte zich toen op en zei op fluistertoon: ‘Ik moet... bewijs hebben.’ Het zijn dat soort dingen die macht vermag. Eisen stellen vanuit een volledig onmogelijke positie. ‘Een dna-test,’ zei hij. Hij zag er nog steeds uit alsof iemand hem hard in zijn maag had gestompt. De fotograaf uit de achterbuurten van Kopenhagen was vermoedelijk het kind dat hij het minst graag zou willen erkennen – en dat hij zich nooit had voorgesteld. Hij had gedroomd van Orla – of misschien Peter, die hij ondanks alles respecteerde – en hij kon met Asger ook nog wel geleefd hebben.

Hij had Severin altijd uitgesloten – en Nils, de arme jongen uit de donkere achtertuinen, nooit serieus overwogen – ook al had hij op de Olifantjeskamer gelegen met Kerstmis 1961 en had Carl Malle hem de eerste jaren van een afstand gevolgd.

Hij kreeg op dat moment een zoon, die de beste vriend en collega was van zijn oude doodsvijand, en die nog nooit iets anders had gedaan dan licht en donker in kleine vierkantjes bij elkaar plaatsen om ze aan gekleurde bladen en sensatiekranten te verkopen. De teleurstelling moest ondraaglijk zijn voor hem.

‘Er komt geen dna-test. Het bewijs ligt daar voor je.’ Knud Tåsing schudde zijn hoofd om de korte afwijzing te benadrukken. ‘Wij zijn degenen die het voor het zeggen hebben op dit moment – en in dit geval. Je kunt je geen negatieve publiciteit veroorloven, en als je die wilt voorkomen dan hebben we drie absolute voorwaarden.’