Nu tilde de oude bewaker zijn hoofd op en keek naar zijn zoon. Er waren tranen in de ogen die zoveel hoeken en kelders hadden afgezocht in de oude, nu gesloopte wijk. ‘We hebben gedaan wat de directrice ons zei.’
Nils Jensen zat even stilzwijgend, terwijl hij over de enorme bekentenis die net was gedaan, nadacht.
‘Jij bent dus niet mijn echte vader?’
‘Jawel, Nils. Ik ben je vader. Dat ben ik altijd geweest.’
‘Wat heeft ze tegen jullie gezegd... de directrice?’
Er lag angst in de ogen van de oude man. ‘Er was een reden voor,’ zei hij.
‘Een reden?’
‘Maar die hoef je niet horen.’
‘Vertel het me. Jullie hebben mijn hele leven tegen me gelogen.’
‘Het is niet meer van belang... het betekent niets.’
Nils wachtte.
‘We kwamen niet in aanmerking voor adoptie. We waren te arm. We woonden in een vervallen huis in Nørrebro. Ze zouden ons nooit een kind hebben gegeven. En dat vertelde zij ons, juffrouw Ladegaard. Maar toen...’
Nils dacht aan alle sprookjes – en aan zijn vader – de man van wie hij had gedacht dat het zijn vader was. Magna had hem op deze manier laten opgroeien in donkere achtertuinen en in donkere kamers om een reden, die hij nooit had gekend.
‘Ze hadden plotseling een kind gekregen dat zij... dat de directrice om een bepaalde reden niet aan een van de nette, goedgekeurde families kon geven... Je was...’ Hij viel weer stil, en de woonkamer was zoals altijd in het halfduister gehuld.
‘Ja?’
‘Het ging allemaal bliksemsnel. Plotseling waren we goedgekeurd. Binnen een paar dagen kregen we de toestemming, en jij kwam, en we hielden van je vanaf de allereerste seconde. Maar ik vertrouwde het niet helemaal, want het ging allemaal zo vreemd. Dus ik eiste de documenten in te zien. Ik wilde papieren hebben om te zien dat je helemaal gezond was, en wie je ouders waren.’
De oude man stond op en liep naar het oude eikenhouten bureau dat zo lang als Nils zich kon herinneren in de hoek bij het raam had gestaan.
‘Jawel. Er is een verklaring, die niemand kent. Behalve ik en je moeder.’ Hij trok de grote, bovenste lade van het meubel eruit, en Nils kon zien dat hij voorzichtig de fineerbodem van de lade optilde en een grote bruine envelop het licht in trok. Zelfs van een afstand kon hij zijn vaders naam erop geschreven zien staan: Anker Jensen.
‘Hier staat het allemaal in.’ Hij reikte zijn zoon de envelop aan.
Nils zat heel even onbeweeglijk. Zijn verwachting van een beschaamde en vernederende bekentenis die in alle opzichten pijnlijk zou zijn, maar waar toch mee te leven was, was in een oogwenk veranderd in iets heel anders en nog veel angstaanjagenders. Nu ging het plotseling over hemzelf – en hij was alleen. Er was geen vluchtweg uit de kleine woonkamer. De oude man hield hem de envelop met gestrekte arm voor; hij kon hem niet laten vallen, en hij kon de inhoud niet afwijzen. En net zoals toen hij naar het verhaal over het kind onder de grond luisterde, werd hij getroffen door een gevoel dat in de buurt van paniek lag.
‘Ze zei dat je biologische moeder voor onbepaalde tijd vast zat – in een gevangenis – en dat je vader een onbekende man was. Hij was mogelijk ook een veroordeelde gevangene.’
Nils nam de envelop uit de hand van zijn vader.
‘Ze gaf ons deze papieren – zodat we het zelf konden zien – en we beloofden haar om ze naderhand te verbranden. Er zijn dingen in het leven, zei ze, die kinderen nooit te weten moeten komen.’
Er zat maar één velletje papier in de bruine envelop.
‘Ik zei haar dat we zo’n kind alleen maar aan een goed leven wilden helpen, maar dat ik de documenten wilde bewaren – met name de geboorteakte – totdat ik er zeker van was dat mijn zoon helemaal gezond was. En daarna zou ik ze wel verbranden.’
Nils bekeek het ene velletje.
‘Maar dat heb ik nooit gedaan.’
Het was een geboorteakte, en er stond slechts een regel op.
‘Dat komt waarschijnlijk omdat ik me bij mijn werk altijd van dingen moest vergewissen... en ervoor moest zorgen dat alles goed verliep.’
John Bjergstrand, geboren 30.4.61. Moeder: Eva Bjergstrand. Vader: Onbekend.
‘Ja. Dat ben jij.’
Nils Jensen sloot zijn ogen, en op datzelfde moment kwam de misselijkheid. Hij kon nog net het witte velletje papier op tafel neergooien voordat hij op zijn knieën op het tapijt in de donkere kamer neerviel en enorm moest overgeven. Zijn vader reageerde onmiddellijk, greep zijn zoon bij de bevende schouders en hield hem dicht tegen zich aan. ‘Nils, Nils... Nils, we houden van je. Het spijt me zo... Ik dacht dat dit het beste voor je was... voor ons. Het spijt me.’
‘Ze zeggen dat ik de zoon van een moordenares ben.’ Nils Jensen huilde. En zijn vader huilde met hem mee.