Home>>read Het Zevende Kind free online

Het Zevende Kind(26)

By:Erik Valeur


‘Een buitenechtelijk kind, ja.’ Susanne Ingemanns stem was net zo neutraal als die van de journalist.

‘Ja – het was immers in het naoorlogse tijdperk – lang voor de vrije abortus,’ zei Knud. ‘En om uiteenlopende redenen kwamen zulke ongewenste kinderen af en toe wel ter wereld, misschien omdat men ze niet kon of durfde te laten weghalen door een kwakzalver.’

‘Ja. Dat heette “onwettige zwangerschapsafbreking”. En dan konden ze een bijzonder pijnlijk probleem voor hun ouders vertegenwoordigen. Misschien in het bijzonder voor deze specifieke beroemde personen, die niet het risico konden lopen dat de moeders op een manier bevielen dat ze riskeerden ontdekt te worden. En hier vertellen de bronnen...’– de ene bron was ongemerkt tot meerdere geworden, bemerkte Nils – ‘... dat Kongslund in een aantal gevallen in beeld kwam. Bij deze specifieke gevallen had het tehuis geheel discreet kunnen zorgen voor een ongeregistreerde geboorte en kunnen bemiddelen bij een geslaagde adoptie van de beschamende liefdesbaby.’ Hij liet zijn stem zakken: ‘Om daarna alles over de zaak te vergeten.’

Susanne Ingemann antwoordde niet.

‘De directrice – en dat moet toch Magna zijn geweest – verwijderde simpelweg alle sporen na het gebeurde.’

De groene ogen keken hem aan.

‘Interessant, niet?’

Magna’s opvolgster als directrice van Kongslund reageerde überhaupt niet.

‘Wat een macht moet ze hebben gehad.’ Zijn stem was zo mogelijk nog zachter, en nu zo nasaal, dat de woorden bijna alleen via zijn neus de wereld in kwamen. Knud Tåsing zat voorovergebogen in zijn versleten trui.

‘Ja,’ zei Susanne Ingemann. ‘Als dat dus waar was.’

‘Ja, maar dat zeggen de bronnen – en de geruchten waar velen zelfs zoveel jaren nadien aan refereren.’

‘Dus, de bronnen van de geruchten – die misschien alleen maar geruchten zijn – uit een ver verleden.’

De journalist pakte bijna afwezig het laatste koekje van de schaal. ‘Maar Kongslund zou nooit hebben kunnen blijven bestaan op het duurste stukje van de Strandvej in Denemarken zonder een enorme dosis goodwill op het hoogste niveau, toch?’

Hij legde het koekje weer terug op de glimmende, zilveren schaal. ‘Is dat niet hoe het gegaan is? Een huis vol bastaardjes midden tussen de voornaamste hoogwaardigheidsbekleders van het Rijk? Dit is een wijk die gebouwd is door koningen, door de hele Gouden Eeuw van de natie heen bewonderd. Zoiets kan niet populair zijn geweest. Maar toen ontdekte men plotseling dat men iets had om mee te onderhandelen. De rijken en machtigen kregen er iets voor terug – is het niet?’

Susanne Ingemann leunde achterover, sloot haar ogen en hoorde de provocatie aan.

‘We hebben een brief die eergisteren naar het ministerie van Nationale Zaken is gestuurd, die insinueert dat Kongslund verantwoordelijk was voor het verbergen van bepaalde kinderen. Hier staat bijvoorbeeld een bij name genoemd kind...’ Knud Tåsing legde de twee velletjes papier met de tijdschriftfoto’s en het oude adoptieformulier voor Susanne Ingemann neer, en Nils meende weer, dat ze met een vage onrust reageerde, maar hij was er niet zeker van.

Ze bestudeerde de papieren zonder haar hoofd op te richten, en Carl Malle leunde naar voren, dicht bij haar linkerschouder.

‘Wie is John Bjergstrand?’ vroeg Tåsing.

Geen reactie. Hij herhaalde zijn vraag.

‘John Bjergstrand. Dat weet ik werkelijk niet. Wie kan dat zijn?’

‘Ik denk dat hij een adoptiekind is geweest hier op Kongslund, uit de Zuigelingenkamer,’ zei de journalist, nu een beetje aarzelend. Ze leek het oprecht niet te weten.

‘Ja, in dat geval is dat ver voor mijn tijd, en ik heb nog nooit eerder van die naam gehoord.’ Ze glimlachte en keek heel even bijna blij, ondanks de beschuldigingen die Knud Tåsing aan het adres van Kongslund had geuit. Toen zei ze: ‘Weet je zeker... dat je bron zich niet vergist? Misschien verwisselt hij Kongslund met een ander kindertehuis. Er waren destijds immers meer dan vijftig van dit soort tehuizen in Denemarken.’ Ze glimlachte weer. ‘Denemarken heeft vol gezeten met tehuizen die weer vol zaten met kinderen die allemaal waren weggedaan door hun ouders. Die kleine man van jullie kan overal hebben gezeten.’

‘De brief is naar de stafchef van het ministerie van Nationale Zaken, Orla Pil Berntsen, verzonden. Wat heeft hij met Kongslund te maken?’

‘Niets.’ Het antwoord kwam iets te snel, kwam het Nils voor.

‘We denken dat hij hier als kind gezeten heeft.’ Knud Tåsings eigen vermoeden was net als in de eerdere gevallen automatisch ingeruild voor een meervoud.

‘Orla Berntsens privéleven gaat niemand anders dan hemzelf wat aan.’ Ze sprak de naam van de ambtenaar uit op een manier die geen twijfel overliet. Ze kende hem – en hij had een band met Kongslund.