Home>>read Het Zevende Kind free online

Het Zevende Kind(258)

By:Erik Valeur


‘Ja, waarna het bij Marie terechtkomt – die Magna’s erfgename is.’ De veiligheidschef maakte die onheilspellende constatering zonder aarzeling af.

‘Maar dat mag niet gebeuren.’ De minister van Nationale Zaken leunde voorover naar zijn bondgenoot en fluisterde de bezwering voor zich uit. ‘Kunnen we Interpol ook...’

‘In geen geval. We kunnen niet riskeren dat buitenstaanders dat pakje openen en het Protocol vinden. Als een politiedienst het pakket vindt en het officieel terugstuurt naar Denemarken, dan belandt het niet bij ons, maar bij de rechercheurs op het hoofdbureau.’

Zijn punt was duidelijk.

‘Kunnen we het ook bij de posterijen vinden, voordat ze het verder zenden?’ Ole Almind-Enevold was zichtbaar bleker geworden, zoals wel vaker gebeurde de afgelopen tijd. ‘Het kan daar nu natuurlijk al liggen.’

Carl Malle stond op en ging bij de imitatie-openhaard staan die de binnenhuisarchitecten van het ministerie in de noordelijke muur van de kamer hadden geplaatst, compleet met messing scharnieren en een bovenbouw van gebeitst, groen eikenhout. ‘Ik zal zien wat ik kan doen, Ole. Maar dit mag niet uitlekken. Dat is van cruciaal belang... Er mag niets van naar buiten komen.’

‘Als dat pakketje bij Marie belandt... Die is compleet onberekenbaar. In godsnaam, Carl.’ De minister vloekte anders nooit in een andere naam dan zijn eigen. ‘Als zij dat boek opent en de waarheid leest... Magna’s waarheid... die dwaze vrouw...’ Zelfs de op een na machtigste man in het Rijk durfde daar niet verder over na te denken.

En zijn oude verzetskameraad kwam, zoals gewoonlijk, niet met ook maar enig geruststellend woord. ‘Nee, Ole, dat klopt. Daar heb je helemaal gelijk in.’ Carl Malle gebruikte de voornaam van de minister van Nationale Zaken voor de derde keer in een paar minuten. ‘Als ze leest wat er in het Protocol van Kongslund staat – dan gaan we te gronde – de hele bende.’

Bijzondere benaming, dacht de minister.





31 | De laatste poging


30 juni 2008



Ik denk dat het de Burgerkoning verheugd zou hebben ons alle zeven bij elkaar op Kongslund te zien. De oude monarch was zelf – als kind – op brute wijze van zijn moeder gescheiden, de lichtzinnige prinses Charlotte Frederikke, die door zijn vader naar Horsens verbannen werd en verboden werd haar zoon ooit weer te zien.

Er bestaat weinig twijfel over het feit dat die moederloze jeugd van beslissende invloed was op zijn latere beslissing om het Absolutisme op te geven, naar het volk te luisteren en akkoord te gaan met de invoering van de democratie. Ik denk dat hij als koning het verdriet uit zijn jeugd liet neerslaan in zijn lichaam dat vervolgens weigerde de kiem te leggen voor de voortzetting van het geslacht Oldenburg, waarmee hij op eigen wrede wijze wraak nam op zijn vader en al diens voorvaderen. Hij had het koninkrijk geen erfgenaam nagelaten en was vervolgens weggezakt in een toenemende geestelijke verstandsverduistering waartoe in zijn laatste levensjaar alleen zijn levensgezellin toegang kreeg. Hij kreeg nooit te zien dat Kongslund voltooid was.

De laatste Absolute Koning zat lange dagen bij de vijvers van Dyrehaven karpers te vangen, de ene na de andere.



*



Ik hoorde de deurbel bij toeval eerder dan de anderen, want ik zat op Susannes kantoor met de deur open.

De verchroomde buste van Sir Winston Churchill, die een onderscheiding was voor het verzetswerk van het Kindertehuis, stond nog steeds op Magna’s oude bureau en glansde alsof hij gloednieuw was. Hier had ik destijds gestaan, toen ik Asger de naam van zijn ‘biologische moeder’ had gegeven – en het was ook hier dat Magna had gezeten en met de adoptieouders had gesproken, die ze zo discreet gecontroleerd en gevolgd had in de jaren na de adoptie. Omwille van de kinderen, natuurlijk.

Ik liep naar beneden en deed de deur open, en buiten stond een stevige, kleine man.

Mijn moeder is dood. De boodschap in de met gedempte stem uitgesproken zin was verbluffend in eenvoud – maar aan de andere kant ook niet verkeerd te begrijpen.

De man was rond de vijftig, schatte ik, en zijn stem kwam mij enigszins bekend voor. Of misschien was het gewoon de toonval en het zwakke Jutse dialect, dat ik echter toch niet precies kon plaatsen.

‘Mijn naam is Marie Ladegaard. Misschien bent u aan het verkeerde adres,’ zei ik net zo zacht – en op de meest beleefde toon die ik kon vinden.

‘Nee, nee...’ De stem klonk even paniekerig. ‘Ja, sorry... het is het niet... Ik heb het over Dorah... over Dorah Laursen uit Helgenæs.’

Ik hield mijn adem in.

Toen voegde hij eraan toe: ‘Ik ben haar zoon.’

Nu daagde het verband bij mij, en ik moest moeite doen om mijn verbazing niet te tonen. De man op de stoep was de mysterieuze zoon die de juffrouwen van Kongslund volgens Dorah aan haar hadden geleverd als excuus voor het feit dat ze vijf jaar eerder haar eerstgeborene hadden laten adopteren. De zoon, aan wie ik Dorah compromisloos had bevolen alles over zijn verleden (het kleine beetje dat ze wist) te vertellen – zowel over zijn achtergrond als zijn onbegrijpelijke en mysterieuze aankomst bij haar.