Home>>read Het Zevende Kind free online

Het Zevende Kind(248)

By:Erik Valeur


Het had geklonken als het voorwoord van het jaaroverzicht over de werken van Moederhulp. Maar ze had Ole het kind nooit laten zien. En vanaf het moment dat Lykkes weigering een feit was, werd ze nog koppiger.

Hij had geen middel gehad om haar te kunnen overreden. Hij kon haar nergens mee verleiden en niet bedreigen, aangezien elk tipje van het schandaal waar ze samen deel van uitmaakten, hem mee de diepte in zou trekken. En dan zou hij zijn zoon helemaal nooit te zien krijgen.

Die avond op Kongslund was hij opgestaan en naar beneden gegaan, en zij had hem laten begaan. In zijn verdriet had hij begrepen dat die onderneming ten dode was opgeschreven, anders had ze hem wel tegengehouden. Toch was hij doorgelopen, de trap af, langs de vrouw in het groen die honderd jaar eerder verliefd was geworden op een andere onwettige zoon – koning Frederik vii – en hem tot in het graf was gevolgd.

Hij had de deur naar de Zuigelingenkamer geopend, zo voorzichtig als hij kon om de slapende kinderen niet wakker te maken (‘de Olifantjeskinderen’ zoals hij ze met een vleugje sentimentaliteit noemde), en was naar binnen getreden. Een groen nachtlampje verlichtte de ruimte, en zijn ogen moesten een beetje wennen aan het zwakke licht. Hij had om zich heen gekeken; er stonden vier kleine bedjes tegen de noordelijke muur en vier tegen de zuidelijke muur, en hij was dichterbij getreden, terwijl zijn hart in een tempo klopte dat een oudere man zou hebben verontrust. Zo gering was zijn kennis van baby’s dat hij niet eens het geslacht van de kinderen vast kon stellen, terwijl hij hun kinderlijke gelaatstrekken bestudeerde. Daarom had hij zich vertwijfeld over hen heen gebogen, een voor een, en had gezocht naar de trekjes die iets van hemzelf weerspiegelden; de vorm van een oogje, de kromming van een neusje, maar hij vond niets dat hem overtuigde. Een van de kinderen had lange, zwarte haartjes. Dat was waarschijnlijk een meisje, en hij was verdergegaan naar het volgende bedje, waar nog een blauw olifantje zijn slurfje in de richting van het slapende gezichtje wierp, alsof het het kindje wilde beschermen tegen de man die over het bed gebogen stond. Er lagen zeven kleine kinderen in de kamer die nacht, en het allerlaatste bedje bij het raam – het achtste – was leeg geweest, zoals hij zich dat vele jaren later herinnerde. De zeven kinderen kwamen hem bijna identiek voor, afgezien van het kleine verschil in haargroei en -kleur, en hij voelde een felle haat jegens de vrouw die over hun levens besliste en wier besluit hij niet kon veranderen.

Magna had een tijdje in de deuropening gestaan voordat hij haar aanwezigheid had bemerkt.

‘Ga nu heen,’ had ze gezegd als een bezwering uit de tijd dat bijgeloof de aarde had geregeerd.

Het was een doodvonnis op gedempte toon geweest over de hoop die hij had kunnen hebben – en op dat moment had hij haar wel kunnen vermoorden. Waarschijnlijk was het alleen de gedachte geweest dat hij dan de laatste kans om zijn kind ooit terug te zien zou kwijtraken die hem ervan weerhouden had.

Die nacht had hij gedacht dat analyse en planning hem uiteindelijk wel zouden brengen wat hij wenste. Maar Magna was om een reden die hij niet begreep nooit ook maar in de buurt geweest van bezwijken onder zijn druk.

Hij zat aan de tafel in de ochtendmist boven de kleine baai van zijn eigen Hel op een plan te broeden waar zelfs Carl Malle niet vanaf wist. Zodra hij minister-president werd, zou hij tot een dna-test bevelen van de jongens over wie hij die avond heen gebogen had gestaan: Asger, Severin, Orla, Peter en Nils. Destijds, in 1961, bestond die techniek nog niet, zelfs als het mogelijk was geweest Magna daartoe over te halen. De eerste keer dat hij Carl Malle – die toen nog bij de politie was – had verzocht de monsters te verzamelen, zo goed als dat ging, had het geen resultaat opgeleverd. De techniek was nog te nieuw en stond nog in de kinderschoenen, hadden de technici gezegd. Daarna had Carl categorisch geweigerd een nieuwe poging te doen – het was gewoon te gevaarlijk, had hij gemeend. Hij zat niet langer bij de politie en er zouden te veel andere mensen bij betrokken raken. Ze zouden zich verwonderen over het verzoek en het hele onderzoek. Het risico dat ze de populairste politicus van het land koppelden aan het diepste geheim dat je je maar kon voorstellen, was te groot.

Maar niemand zou het bevel van een regeringshoofd kunnen weigeren. En het kon bovenal in het geheim worden gedaan – als een staatsaangelegenheid, waar alleen de hoogste binnen het Rijk en de arts die de test uitvoerde van op de hoogte waren. Hij zou veilig zijn.

En dan zou hij eindelijk het kind vinden dat hij had verloren. Zijn zoon.

Op die manier was het leven zelf – de voortzetting van zijn geslacht – in een razende wedloop met de dood gekomen – die van de minister-president, welteverstaan.

Het was van cruciaal belang dat de man in het machtigste kantoor van het Rijk stierf voordat hij de fatale orders kon geven om zijn minister van Nationale Zaken oneervol te ontslaan als gevolg van die domme affaire rond de Tamil-jongen. Indien het Lot niet kon helpen als er echt behoefte was aan een wakkere en tijdige bijdrage, dan was het moeilijk diens rechtvaardiging in enig aards patroon te begrijpen.