Hij viel stil en liet het aan ons over om verder te fantaseren over Magna’s mogelijke duistere handelingen – duisterder dan we ons ooit hadden kunnen voorstellen. Orla Berntsen had een hand op de andere gelegd, zodat het leek alsof hij uit alle macht probeerde zijn vingers vastgenageld aan het tafelblad te houden – terwijl hij zich op Knud Tåsings informatie concentreerde.
‘Er is geen enkele reden om te geloven dat mijn moeder niet mijn echte moeder is,’ zei hij. Zijn stem klonk als die van een kind, opstandig en verdrietig tegelijk, en ik kon zien hoe zijn beide polsen trilden, terwijl een duim naar achteren was gebogen, in een bijna onmogelijke hoek; het leek alsof het vingergewricht van de voormalige stafchef in een kramp aan het schieten was.
‘Je weet geen donder – zelfs niet over je eigen moeder,’ zei Knud Tåsing bruut, en de oude agressie sprong tevoorschijn tegen zijn voormalige vijand, die meteen zichtbaar bleker werd. Orla’s linkerhand was half verborgen onder een blauw, stoffen servet met het monogram van Kongslund, maar ik kon zien hoe zijn vingers daaronder in de duisternis lagen en helemaal stijf en zwaar van woede werden.
Søren Severin Nielsen, die een levende buffer was geweest tussen een ontelbaar aantal asielzoekers en de Deense vreemdelingendienst, kwam half overeind om de man te verdedigen die de basis voor het grootste deel van zijn talloze nederlagen had gelegd – en dat was een bizar gezicht. Een verbluffend gebaar dat zowel groots als zelfvernederend was. Ik ben er zeker van dat geen van de bejaarde, pijprokende psychologen uit mijn jeugd dit had kunnen verklaren.
Maar het lukte de asielzoekersadvocaat niet iets te zeggen voordat het ontslagen hoofd Vreemdelingenzaken zelf sprak: ‘Het kwam vaak voor dat alleenstaande moeders in moeilijke omstandigheden hun kinderen voor een tijdje op Kongslund plaatsten.’ Zijn toon was verbazingwekkend rustig en je kon bijna zijn moeders ontelbare keren herhaalde formulering in zijn woorden terughoren.
‘Ja... misschien,’ zei Knud Tåsing. ‘En het spijt me. Excuseer mijn uitval, Berntsen. Het is alleen zo dat we helemaal nergens zeker van kunnen zijn...’
‘Ik ben er zeker van.’ Orla Berntsen leunde achterover en trok het servet mee op zijn schoot. Er klonk een reeks duidelijk knakjes uit de diepte.
Mochten de anderen dit horen, dan deden ze alsof er niets aan de hand was.
Toen verliet Knud Tåsing dit gevaarlijke terrein en veranderde van onderwerp: ‘In ieder geval toonde de reactie van het ministerie op de brieven van Marie dat de minister van Nationale Zaken ergens bij betrokken was – wat Eva’s brief ook bevestigde. Laatst heb ik de moeite genomen om naar de Universiteit van Kopenhagen te gaan en op zoek te gaan naar informatie uit die tijd – en wat denk je hiervan: Ole Almind-Enevold heeft rechten gestudeerd, zoals we weten – maar er was opvallend weinig over die periode in de archieven te vinden. Toch vond ik nog een briefje van de juridische faculteit, gedateerd 1959, over een samenwerkingsproject tussen de Universiteit van Kopenhagen en misdaadpreventie en -bestrijding onder leiding van een jonge meester in de rechten. Hij was pas midden twintig en wilde een proefschrift schrijven over de problemen van gedetineerde vrouwen met betrekking tot het recht op moederschap, en dat moet een nogal bizar onderwerp zijn geweest in die tijd – lang voordat vrouwenrechten serieus op de agenda kwamen. Het zegt wel iets over de koppigheid van de Absolute Koning, en over zijn goede connecties, dat het er überhaupt doorheen kwam. Volgens een notitie die ik niet onder Oles naam vond, maar in een jaarschrift dat door het afdelingshoofd was bijgehouden, had de jonge promovendus de gewaagde theorie ontwikkeld dat langdurige opsluiting veel nadeliger was voor vrouwelijke gevangenen dan voor mannen, zelfs al kregen vrouwen destijds niet even lange straffen als mannen voor hetzelfde vergrijp. Enevold dacht dat dat kwam doordat voor vrouwelijke gevangenen de kans ontbrak om aan het allerdiepste instinct van de vrouw te voldoen: de vervulling van het moederschap. Dit werkte verwoestend op hen, meende hij, en was daarom in de basis asociaal en seksistisch. Vergeet niet dat hij destijds al lid was van die grote, sociale partij. Hij zag kennelijk een overeenkomst tussen zijn wat manische theorie – die ongetwijfeld te wijten was aan zijn eigen kinderloze huwelijk – en een politiek sterk thema dat hem interessant zou maken voor ten minste de helft van de kiezers, namelijk de vrouwelijke.’
Lange tijd was het stil rond de tafel. We dachten waarschijnlijk allemaal aan de machtige man die al zo vroeg een volledig moderne mengeling van cynisme en sociale betrokkenheid had beheerst, waarbij zijn idealen ook zijn carrière dienden.
Na een minuut waarin niemand iets zei, pakte Knud Tåsing de draad weer op: ‘Ik geloof, met andere woorden, dat ik begrijp wat er gebeurd is... Ole is altijd kinderloos gebleven... dat is vaak genoemd in krantenportretten van hem, en het is duidelijk dat dat wat hem betreft niet uit vrije wil was. Integendeel. Hij is beschermheer van het beroemdste kindertehuis van het land, en – ja, het schemert wel door dat deze betrokkenheid te wijten is aan de onvruchtbaarheid van zijn vrouw. Hier is hij dan – in 1960 – jong, succesvol en op weg naar de top binnen zowel de politiek als bij de rechtenfaculteit, getrouwd met een knappe vrouw met aanzien – maar... ze kan hem het enige wat hij het liefste wil niet geven... een kind... een zoon. De jonge, gefrustreerde meester in de rechten richt zich daarom fanatiek op het moederschap en ontwerpt met dat in gedachten zijn rechten-project. In de gevangenis ontmoet hij het jonge meisje Eva – de schuldige en toch onschuldige vrouw, die op dat moment zelf haast nog een kind is, vermoedelijk maagd, mogen we aannemen.’