Home>>read Het Zevende Kind free online

Het Zevende Kind(241)

By:Erik Valeur


Ik schudde mijn hoofd. ‘Ook Orla en Severin niet.’

Hij ging op de bank tegenover me zitten. ‘Maar, Marie – ik heb toch hiernaartoe gebeld, toen ik de anonieme tip over Dorah kreeg en op weg was naar Helgenæs?’ Hij sloeg met beide handpalmen op tafel. ‘We worden afgeluisterd. Kongslund wordt afgeluisterd,’ zei hij met een verbazingwekkend nerveuze klank in zijn stem.

Ik had Knud Tåsing nog nooit zo ver van zijn gewoonlijke, kalme, berekenende gecontroleerdheid af gezien.

Hij sprong plotseling op. ‘We moeten de anderen waarschuwen.’ Hij greep zijn bruine schooltas en verliet de kamer zowat op een drafje. Bijna net zo melodramatisch als hij het hele verhaal over de anonieme brieven ooit had gevonden.



*



Ik belde naar Dorah. Ze was de enige persoon die ik wilde waarschuwen.

Na bijna een minuut nam ze op.

Er bestond geen twijfel over dat ze een nieuwe dreigende stem die vanuit het onbekende kwam vreesde – maar ze moest ook aan haar zoon denken, die betrokken was bij een spel, dat ze vanuit haar afgeplatte huis in Stødov onmogelijk kon doorzien.

Haar teleurstelling was net zo duidelijk als haar angst, toen ik mezelf bekend maakte.

‘Ja,’ zei ze alleen maar.

Ik kwam meteen ter zake: ‘Dorah, ga naar je zoon en praat met hem. Hij heeft die uitzendingen over Kongslund ook gezien. Dat is het beste wat je nu kunt doen.’

Ze kon de leugen in mijn stem horen. Ik had het over haar veiligheid, en de boodschap luidde: zie dat je wegkomt, nu het nog kan.

‘Dorah?’

Maar ze antwoordde niet. Ze hield zich ongetwijfeld op dit moment gedeisd onder het grauwe duister van de stofguirlandes.

‘Ga nu naar je zoon, Dorah.’

‘Ik had het nooit moeten zeggen.’ Haar stem aan de andere kant was slechts een fluistering.

Ik wist niet wat ik moest antwoorden.

‘Ik had het nooit aan iemand moeten vertellen.’

‘Maar iemand weet het dus, Dorah... en heeft het altijd geweten!’ De oude dame was zich niet helemaal bewust van de aard van de geheimen waarin ze inzicht had gekregen. Nu werd ik pas echt bang.

‘Ga naar je zoon!’

‘Ja, maar...’

‘Wat?’

‘Hij is toch naar Kopenhagen verhuisd.’

Ik deed mijn mond open om een laatste dringende aansporing te formuleren, maar dat lukte niet meer.

Ze had de verbinding verbroken.

Ik zat een minuut lang met de hoorn in mijn hand voordat ik zelf neerlegde.

Misschien wachtte ik op een bijdrage van Gene Zijde, maar die kwam niet. Natuurlijk niet. Magdalene had het toneel overgelaten aan haar opvolgster. En de spelletjes die mensen spelen, eindigen er haast altijd mee dat ze uit de hand lopen. Dat wist ik tegen deze tijd beter dan wie ook.



*



We zaten op het terras voor de deur naar de Zuigelingenkamer, en een van de kinderverzorgsters had thee met vanillekransjes geserveerd – Magna’s favoriete toetje.

Peter Trøst was kort na Knud Tåsings alarmerende waarschuwing aangekomen en de twee journalisten hadden lange tijd aan de voet van de schuine helling onder de twaalf beuken gestaan – dicht bij elkaar.

Ik had ze van een afstand gadegeslagen, vanuit het raam van de Girafjeskamer waar de oudste kinderen verbleven, en de frustratie van de beide mannen was duidelijk. Er was niets wat ze konden doen, en ik kon dat zelfs van een afstand aan hun gezichtsuitdrukking zien, terwijl ze terugslenterden naar het huis.

Ik liet mijn gasten van de chique thee nippen, en hoewel de zon vanuit een volledig blauwe lucht scheen, bezorgde het gastvrouwgevoel (dat ik nooit eerder had ervaren) me kippenvel op beide bovenarmen en een wonderlijk suizen in mijn oren. Ik voelde me net als toen ik mijn Japanse olifant op wieltjes aan zijn roestige ijzeren ketting door de gangen van het kindertehuis had getrokken – en de kinderverzorgster die me op de trap had gevonden geroepen had: ‘Kijk, nu trekt Marie de wijde wereld in met haar beste vriend, de Olifant!’ Het was geen kwaad bedoelde uitroep, maar het was natuurlijk onnadenkend en oneindig dom geweest. ‘Vergeet niet om weer thuis te komen, vanavond!’ had ze geroepen.

Ik sloeg een loofgroene wollen shawl, die Gerda Jensen me voor mijn achttiende verjaardag had gegeven, om mijn scheve schouder en wachtte op het eerste woord. Vanaf deze tafel zou ik noch opstaan noch verdwijnen, en dat was een wonderlijk zenuwslopend gevoel dat mijn denkvermogen bijna verlamde. Ik miste wanhopig Susanne of Asger om in te grijpen en een einde aan de stilte te maken – en het maakte de stemming op het terras er niet beter op dat Orla Berntsen voor het eerst tegenover de beide journalisten zat die hem jarenlang tot last waren geweest toen hij de belangrijkste troubleshooter van het ministerie van Nationale Zaken was.

Zijn gemompelde begroeting was geëindigd in een gesnif en vervolgens in totale stilte. Nu zat hij nerveus aan zijn thee te nippen en morste kostbare druppels op zijn kin.