‘Zie mij dan maar als een voorlichtingsmedewerker... voor zowel het ministerie als voor Kongslund, dat zijn middelen ontvangt uit de begroting en op die manier een zeer exclusieve subsidieovereenkomst met het ministerie heeft. Ik heb eigenlijk jarenlang tot taak gehad de reputatie van Kongslund te beschermen.’ Carl Malle veroorloofde zich een kleine glimlach. ‘Er zijn niet veel mensen die dit weten, maar Susanne kan het bevestigen... als het verder iets uitmaakt. De beruchte Knud Tåsing staat er niet om bekend over kleinigheden te vallen, niet?’
Deze belediging was een subtiele toespeling op de catastrofe die zeven jaar eerder een einde aan de carrière van de journalist had gemaakt. Het was zowel uitgekookt, kwaadaardig, als goed voorbereid.
‘Nee, hè... aan dat verhaal heb je Susanne natuurlijk niet herinnerd toen je gistermiddag een afspraak maakte.’ De veiligheidschef legde een krantenknipsel op de salontafel die tussen hen in stond en verplaatste de theepot een paar centimeter, zodat iedereen het kon zien. Het was een ingezondenbrievenrubriek van drie kolommen uit een van de belangrijke ochtendkranten en de datum stond met rode viltstift een centimeter onder de dramatische kop: Als mensen door de media kapotgemaakt worden.
Nils herkende het knipsel niet, maar Knud Tåsing zag eruit alsof hij in een open lus van een galg staarde.
Het was gedateerd mei 2001 en de desbetreffende redacteur had een bepaalde passage met halfvette letters uitgelicht: Zes vrouwen werden verkracht, en nu is de Palestijnse man die voor deze misdaden werd veroordeeld, vrijgesproken. Maar wat als hij toch schuldig blijkt te zijn – hoewel de deskundige (mannelijke) journalisten van de sensatiepers twijfel hebben gezaaid met betrekking tot het technische bewijs? Wat als hij toch schuldig is – ook al hebben de deskundige (mannelijke) rechters van het Hof van Beroep hem vrijgesproken? En wat als hij toch gelogen heeft – ondanks de steun van alle deskundige (mannelijke) mediamensen?
Dat was haast profetisch geweest, dacht Nils.
Susanne Ingemanns naam stond in cursief onder het citaat. Ze was heel even stil, alsof ze zich de tijd probeerde te herinneren waarin ze in directe aanval was gegaan tegen Knud Tåsing – en zo griezelig gelijk had gekregen. Toen zei ze zonder naar de grote man naast haar te kijken: ‘Wat heeft een oud krantenknipsel met deze zaak te maken...?’
Carl Malle antwoordde met een schouderophalen. Er was meer voor nodig om hem uit het veld te slaan. ‘Niets meer dan dat de journalist, die je ooit zo zorgvuldig de doodsteek gegeven hebt...’– hij sprak de woorden langzaam, bijna liefdevol uit – ‘... de man is die nu tegenover je zit – en hij is vast niet gekomen om het gedachtegoed van Kongslund te redden. Of iets goeds voor een van ons te doen.’
Nils Jensen sloot zijn ogen en voelde een zo mogelijk nog sterkere onrust, dan toen hij zich op de oprijlaan had verbeeld iets te zien. Het stuk was drie dagen na de vrijspraak van de wegens verkrachting veroordeelde Palestijn door het Bijzonder Hooggerechtshof geplaatst en ze had in ongelooflijk grote mate gelijk gekregen. Er had precies vier maanden gezeten tussen de vrijspraak en de catastrofe die de grond had weggeslagen onder de voeten van de triomferende verslaggever en alle redacteuren die hem hadden bijgestaan. Hij had een schuldige man vrijgesproken gekregen – een ‘arme Palestijn’ van wie alle strijders voor het Goede geloofden dat hij onschuldig was. Maar de ‘onschuldige’ buitenlander had drie maanden later twee jongens uit een speeltuin in Herlev ontvoerd en ze op een parkeerplaats in Noord-Sjælland doodgeschoten – en vervolgens zichzelf van het leven beroofd. In zijn afscheidsbrief had hij alle verkrachtingen, waarvoor hij was vrijgesproken, bekend – en de man gehoond die hem de vrijheid had bezorgd zonder een jota te begrijpen van de haat die kan ontstaan door de daden die men zelf aanziet voor ultieme naastenliefde.
‘Maar dát is vast niet waar we het over moeten hebben – nu,’ zei de journalist zachtjes, zonder van het krantenknipsel op te kijken. Die vage uitspraak gaf meer dan wat dan ook aan hoe geschokt hij was.
De gepensioneerde politieman gaf geen antwoord.
‘Ja – ze heeft gelijk gekregen,’ zei Knud Tåsing. ‘Jullie kregen allemaal gelijk. De politie kreeg gelijk. Maar ik had niets anders kunnen doen...’ Hij sprak de laatste lettergreep van het laatste woord nasaal uit, alsof hij dit geluid het liefst had vermeden. Toen zweeg hij, net als de directrice.
Na bijna een volle minuut ongemakkelijke stilte leunde Susanne Ingemann naar voren, en het was alsof haar gezicht weer was teruggekeerd naar het heden. ‘Je had het over de Zuigelingenkamer,’ zei ze, en haar groene ogen hadden een uitdrukking die de fotograaf niet helemaal begreep. Maar er lag geen boosheid in.