Home>>read Het Zevende Kind free online

Het Zevende Kind(236)

By:Erik Valeur


Ingolf legde een hand op Kristines arm.

Ze droeg haar zondagse zomerjurk met gele en rode bloemen, en haar ogen konden de angst niet langer verbergen.

Asger plaatste zorgvuldig het mes en de vork iets schuin, parallel naast elkaar zoals ze hem als kind had geleerd. ‘De jongen die ze zoeken zou ik kunnen zijn,’ zei hij.

Kristines ogen ontmoetten de zijne, maar zonder de bodemloze ontsteltenis die hij verwacht had – en hij begreep onmiddellijk waarom: ze wist het al.

‘Wie...?’ begon hij – maar hij hoefde zijn vraag niet af te maken.

‘Er is hier een detective... een veiligheidsexpert geweest,’ zei Ingolf, en werd op hetzelfde moment knalrood, omdat hij en zijn vrouw hadden beloofd om het bezoekje voor hun zoon verborgen te houden.

‘Carl Malle?’

Ingolf kuchte en dronk een paar slokken water uit een hoog, dun glas dat hij op zijn dertigste verjaardag had gekregen – toen Asger nog een jongen was. ‘Ja... die was het waarschijnlijk... Hij heeft ons over de zaak verteld. Hij werkt voor het ministerie en hij wilde graag weten of we iets wisten over... de vrouw die jouw biologische... dus, eh je... het was erg belangrijk, zei hij...’ Hij omzeilde met enige moeite het woord moeder.

‘Maar we wisten niets,’ fluisterde Kristine vanaf haar plek aan tafel en onderbrak haar man voor een keer. ‘We kregen nooit iets te weten...’ Ze reikte naar de hand van haar zoon, maar Asger leunde wat naar achteren om de aanraking te ontwijken.

‘Als we iets wisten, zouden we het je verteld hebben.’

‘Wat verteld hebben?’

Geen van beiden antwoordde.

‘Maar dat is het probleem niet,’ zei hij. ‘Ik weet wie mijn biologische moeder is – en waar ze woont.’

Nu waren ze oprecht geschokt, en zijn moeder had plotseling tranen in haar ogen.

‘Ze woont bij Brorfelde, als ze nog leeft. Ik heb het twintig jaar geleden voor het laatst gecheckt.’ Hij wendde zich tot zijn vader. ‘Maar jij wist het toch...? Je wist dat ik haar had gevonden...?’

Ingolf was over zijn bord gezakt. Pas na een halve minuut sprak hij, en zonder naar zijn vrouw te kijken. ‘Ja, ik denk dat ik me er wel van bewust was. Die dag dat je belde... Er stond een naam van een vrouw op je papiertje, en het was korte tijd nadat we je hadden verteld dat je geadopteerd was. Ik ving het gesprek op... je had naar Kongslund gebeld.’

‘Waarom vertelden jullie me over de adoptie?’

De vraag kwam plotseling, en Ingolf keek verrast. ‘Dat weet je toch. Dat was het enige juiste. Je moest je levensverhaal kennen.’

‘Maar waarom heb je het me verteld daar in het Kustsanatorium? Waarom ben je daarnaartoe gekomen om het me nou juist daar te vertellen...?’

Ingolf zweeg en staarde vertwijfeld naar zijn hoge, dunne glas.

Kristine bemoeide zich er weer mee: ‘De artsen zeiden dat ze... zij wisten er immers alles van... dat je ziekte erfelijk was. We konden toch niet... nou ja, je vader en ik wilden natuurlijk...’ Ze stopte.

‘Jullie stuurden een man naar me toe van wie ik dacht dat hij mijn vader was, maar die mij vertelde dat hij dat niet was – en toen ging hij weer naar huis, en toen was ik een vreemdeling. En jij bleef thuis en verstopte je.’

Tot zijn verbazing merkte Asger dat er tranen uit de ogen liepen die hem anders nooit in de steek lieten, en die zelfs niet volgelopen waren op de langste, doorwaakte nacht onder de koepels van het Ole Rømer Observatorium. Hij nam zijn bril af en plaatste die parallel met het mes en de vork op zijn bord, met het ene beslagen glas op een half opgegeten aubergine.

Zijn adoptieouders zaten roerloos aan de andere kant van de tafel en door de mist heen zag hij Kristines gezicht als een kleine, gelige zon, terwijl Ingolfs magere bovenlijf was veranderd in een onduidelijk silhouet dat bijna samenviel met de rugleuning van de stoel.

‘Mama en ik konden geen kinderen krijgen...’ Asgers stem gaf Ingolfs woorden van die dag in het Kustsanatorium weer, zacht maar duidelijk.

Geen van beiden reageerde. Ze zagen eruit als twee mensen die een spook hadden gezien, en dat hadden ze misschien ook wel.

‘Dat was wat je zei... We besloten een kind te adopteren. Dat is de beste beslissing van ons leven geweest...’

Nu kwam het mistige silhouet overeind van de rugleuning en bewoog zich het gezichtsveld in.

Je moeder en ik zullen altijd bij je zijn...

Hij kon een hand onderscheiden die zijn bril van het bord oppakte.

We praten hier gewoon even over... van man tot man. We bellen je nog. Dinsdag of woensdag...

De schaduw duwde de bril weer op zijn neus; het was een vreemde, intieme beweging, en de ruimte kreeg weer scherpe contouren in de bellen die uit zijn eigen tranen bestonden. Zijn moeders gezicht zweefde in vier glasheldere druppels boven de onopgegeten aubergines, en de zwarte kraters die haar ogen en mond moesten uitmaken, stonden met messcherpe randen in het oculair. Hij voelde haar ontzetting.