Op Knud Tåsings schoot lag de blauwe envelop, die wellicht de laatste kans van de journalist en van het blad bevatte op een succesvolle primeur. Tijdens een crisisvergadering de maand ervoor hadden de marketingmensen aan het resterende team journalisten medegedeeld dat slechts zeven procent van de bevolking van Denemarken überhaupt van het bestaan van Fri Weekend op de hoogte was – en dat alleen een landelijke primeur de krant kon genezen van deze ziekte die de onderneming langzaam maar zeker het leven kostte.
Nils Jensen wierp een steelse blik op de netjes uitgeknipte rode, witte en zwarte letters, maar hield zijn gedachten voor zichzelf. Bij de Zweedse kust was de Sont onveranderlijk staalgrijs (alsof Onze-Lieve-Heer er zijn meest deprimerende blik op had geworpen), en de fotograaf dacht even aan zijn vader die hem tijdens de schoolvakanties mee op zijn rondes had genomen als nachtwaker op Nørrebro – misschien in de hoop dat hij in hetzelfde beroep zou terechtkomen als hijzelf. Het vak van de Mol.
Ze reden langs Bellevue, met het witte zand en kleine plukjes gras, het favoriete strand van de stad sinds honderdvijftig jaar, en de journalist blies wat lucht uit door zijn neus.
‘Die naam... John Bjergstrand,’ zei hij. ‘Dat is natuurlijk de cruciale informatie. Een jongen die in het geheim geboren was en opgegeven voor adoptie – met een nieuwe naam die we niet kennen. Een hoerenjong dat een voor de rest glansrijke carrière compleet kon verpesten. En dat was precies wat er is gebeurd, denk ik... Een zeer machtige persoon beging een misstap, maar trok aan de juiste touwtjes en heeft elk spoor van zijn catastrofale ongelukje verborgen.’
Hij leunde tevreden achterover in de stoel. ‘Nou ja, afgezien van eentje dan. Dat, wat onze anonieme briefschrijver heeft gevonden.’
Ze passeerden Strandmøllekroen en Jægersborg Hegn.
‘Onze anonieme vriend kent de identiteit van de ouders niet. Maar hij gelooft dat wij een kans hebben om die te vinden – en dat Fri Weekend het ook openbaar durft te maken.’
Nils Jensen zei niets.
‘We weten dat Berntsen nerveus is geworden. We weten dat hij het tehuis kent, en dat een banaal stukje papier in zo’n belachelijk melodramatische opmaak het hele ministerie van Nationale Zaken heeft kunnen opschrikken, zodat ze de halve nacht spoedvergaderingen hebben gehouden in plaats van naar de feestavond van de regering ter ere van de Bevrijding te gaan.’
Het ene overleg, waar Knud over was getipt, was al tot meerdere uitgegroeid, merkte Nils op.
‘Ik denk dat de Partij er op de een of andere manier bij betrokken is geweest, en dat weet de briefschrijver. In de jaren vijftig en zestig werden tienduizenden buitenechtelijke Deense kinderen opgegeven voor adoptie. Pas toen abortus in 1973 legaal werd, is dit aantal naar beneden gegaan... Want toen konden die opdringerige kleintjes immers geëlimineerd worden, nog voordat ze ter wereld kwamen.’ Hij klakte met zijn tong, alsof er sprake was van een betreurenswaardige maar noodzakelijke triomf voor de natie als zodanig.
‘Gisteren sprak ik met een gepensioneerde maatschappelijk werkster van Moederhulp, die destijds met het tehuis te maken had. Ze vertelde dat kinderen vaak een bijnaam kregen naar beroemde mensen, waarop ze volgens de kinderverzorgsters leken, bijvoorbeeld de acteur Ebbe Rode of de ontwerper Poul Henningsen... of Jacqueline Kennedy... Er was op een gegeven moment een zwartharig meisje dat ze Jackie noemden!...’ Knud Tåsing moest even lachen, alsof de naam van de weduwe van de voormalige Amerikaanse president een speciaal topnummer in de geschiedenis was. ‘Er was ook een helemaal kale baby, die ze Chroestjov noemden, naar de Sovjet-premier – die bij de vn met zijn slof op ’s werelds belangrijkste tafelbladen sloeg, kort na de Cuba-crisis. Het was heel onschuldig allemaal, maar zo nu en dan gingen er geruchten dat de voorliefde voor bekende namen meer redenen had dan alleen een gelijkenis. En die geruchten bleven in al die jaren dat ze in het tehuis kwam bestaan.’
Ze reden in een flauwe bocht weg van de Sont onder hoge bomen door, en zowel aan de rechter- als linkerkant van Skodsborg Strandvej lagen enorme villa’s tot aan de wegrand.
‘Mijn bron bij Moederhulp noemde ook nog iets anders... In 1966 heeft de oude directrice zelf een kindje geadopteerd. Of liever gezegd, ze heeft een klein, ouderloos meisje gehouden als haar pleegdochter. Het meisje was van dezelfde jaargang. 1961. Later, toen ze met pensioen ging, heeft de directrice – juffrouw Ladegaard – een klein appartementje in Skodsborg gekregen, maar haar pleegdochter, die achter in de veertig moet zijn, woont nog steeds in het kindertehuis.’ Hij hield een kleine pauze.
‘Bizar, he?’
Nils gaf geen antwoord. Hij had zelf tot in zijn twintigste thuis gewoond. Hij gaf richting aan naar rechts, en ze reden een steile en bochtige onverharde weg op, die naar beneden richting de kust en de Sont leidde.