De grootste foto toonde een donkerharig jongetje in een wit bedje, en achter hem was het behang versierd met een aantal vreemde rondruggige olifantjes, getekend in een wat naïeve stijl. Je kon in de korrelige kwaliteit nog net de gebogen slagtanden, staarten en de opgeheven slurfjes onderscheiden.
Onder de foto hadden de bladenmakers geschreven: Eén olifantje kwam aanmarcheren... Ja, maar waar gaat hij dan heen? Als je nog maar negen dagen oud bent, weet je nog niet zo heel veel over de toekomst.
‘Hier hebben we het originele artikel – of de brontekst – van de tekst die bij de anonieme brief zat,’ constateerde de journalist.
Nils gaf geen antwoord. Het was duidelijk.
‘Dit is precies hetzelfde jaartal als op het formulier. De persoon die ons het formulier gestuurd heeft, is in het bezit van dit blad – en van kennis die hij heel graag met ons wil delen – en hij wijst ons zorgvuldig het punt aan waar we moeten beginnen. Bij kindertehuis Kongslund. In 1961.’
Hij liet zich weer op de gehavende prullenbak neervallen. In zijn grofgehaakte groene trui zag hij eruit als een klein kikkertje dat klaarstond om naar een zoemend insect te springen. ‘Dat is mijn geboortejaar.’ Dat was de eerste opmerking die Nils Jensen die ochtend maakte.
‘Ja – ook dat van mij. Dat was een van de grootste geboortegolven in Denemarken ooit.’
Knud Tåsing deed het tijdschrift dicht en gooide het neer. ‘Over een week viert het tehuis het jubileum van de oude, gepensioneerde directrice, de beroemde juffrouw Ladegaard, die in haar hoogtijdagen de bijnaam “Magna” kreeg – en naar aanleiding hiervan trommelt men alle oude grote namen binnen de kinderpedagogie op in Skodsborg. Daarnaast zullen er rijen politici en bekende mensen komen, en zoveel als er in dit land over opvoeding en stress en instellingsleven wordt gesproken, ontbrak dat er ook nog maar aan.’
Ze liepen door de verlaten krantenredactie, stapten in de beige Mercedes van de fotograaf en reden langs de kop van de haven naar Kongens Nytorv.
‘Magna werd in 1989 opgevolgd door een bijna net zo formidabele vrouw,’ zei Knud Tåsing. ‘De nieuwe directrice. Ze heet Susanne Ingemann.’
Nils Jensen bemerkte een onverklaarbare bijklank in de stem van de journalist, maar zei niets.
Ze waren de Østerbrogade ingereden en volgden het kalme ochtendverkeer over de Strandvej, langs Svanemøllen, Tuborg en Charlottenlund Fort en verder noordwaarts, richting Tårbæk.
Pas toen sprak de journalist weer: ‘Gisteravond was er een crisisvergadering op het kantoor van de minister van Nationale Zaken – terwijl alle andere ministers de Bevrijding vierden. Dat heb ik van een oude bron binnen het ministerie. En raad eens waarom...’
Nils Jensen zei niets, zoals gewoonlijk – wanneer er geen reden toe was – en de journalist vervolgde: ‘Vanwege de anonieme brief die Orla Berntsen heeft ontvangen. Mijn bron was er zelf niet bij, maar ze hebben de fameuze brief minstens een uur lang besproken – en toen hebben ze besloten om zo snel mogelijk hulp van een expert in te roepen... een gepensioneerde politiechef, die beveiligingstaken voor de ministeries uitvoert.’
De fotograaf vermeerderde vaart in de lange, flauwe bocht voorbij Sølyst en Emiliekilde. Het was een grijze, maar milde lentedag, en de eerste ochtendzeilers waren al op weg over de Sont, zo niet bij duizenden, dan in ieder geval bij tientallen.
‘Een van de oude kennissen van de minister heeft een zelfstandig bedrijf dat beveiligingscontroles uitvoert en dat soort taken. Hij is een voormalig adjunct-hoofdcommissaris van de politie van Kopenhagen. Ze willen dat hij de anonieme briefschrijver gaat vinden, en hij krijgt volledig de vrije hand. Je herinnert je hem misschien nog wel uit je verleden als frontfotograaf op Nørrebro. Zijn naam is Carl Malle2. Hij is echt een grote pief geworden sinds hij is gestopt bij de politie. Hij wordt alleen ingehuurd als er echt stront aan de knikker is – en zo dichtbij dat je het goed kunt ruiken.’
Nils Jensen had geen commentaar op deze bijzondere vergelijking.
‘En hij heeft ook zeker een toepasselijke achternaam,’ zei de journalist, die nog steeds licht naar menthol en tabak rook. ‘Hij is zo gemeen als de duivel. Maar de timing is natuurlijk ook wel erg slecht voor hen. Over een week komt iedereen die op dit moment wat te betekenen heeft naar Kongslund om de beroemde directrice te eren. En tegelijkertijd staat de minister van Nationale Zaken, die decennialang de materiële en geestelijke beschermheer van het tehuis is geweest, voor de carrièresprong van zijn leven... helemaal naar de hoogste troon van het Rijk. Al sinds de oorlog heeft de Partij Kongslund als het lichtend voorbeeld van de menslievende houding van de Denen tegenover de meest kwetsbare wezens gesteund en gefinancierd, en het is een stukje vaderlandse geschiedenis waarvan de partijbonzen het absoluut niet leuk zullen vinden als daar afbreuk aan wordt gedaan. Ze haten het natuurlijk als er een brief komt die suggereert dat het verleden van Kongslund – daarmee ook het heden – een groot bedrog zou zijn. Dat het kindertehuis als een soort tegenprestatie de rijken van schandalen af heeft geholpen en de gegevens over de afkomst van kleine kinderen zo grondig heeft verwijderd, dat er nooit meer iets over teruggevonden kan worden.’