‘Nou, het was eigenlijk gericht aan...’ – Orla Berntsen hoorde de journalist aarzelen en wat met papieren rondschuiven – ‘... aan mij en Nils Viggo Jensen. Nils is mijn vaste fotograaf bij de grote reportages.’
Het was een wonder dat Knud Tåsing nog steeds reportages voor een landelijke krant mocht schrijven, hoe klein die ook was, dacht Orla. Anderzijds waren zijn onderwerpen al jaren magertjes, onbetekenend en ongevaarlijk. Was zijn verleden niet zo glorieus geweest, dan zou hij zijn laatste woorden hebben geschreven op de dag dat zijn roem scheuren vertoonde – en dat was bijna tien jaar geleden.
‘Tja, Berntsen...’ – nu werd de stem aan de andere kant een beetje plagend – ‘... je hebt gelijk... Dit oude circuspaard ruikt zo niet een geweldig verhaal, dan toch manegestro van een zekere kwaliteit. Dat wil ik best toegeven – zo onder ons gezegd. En nu is de beurt aan jou. Ik denk dat jij hetzelfde mysterieuze epistel gekregen hebt.’
‘Ja,’ zei Orla. Hij kon het net zo goed maar meteen opbiechten.
Het was stil aan de andere kant. De journalist wachtte.
‘Maar,’ voegde de stafchef eraan toe, ‘ik heb geen idee wat het betekent.’
‘Je hebt dus ook... een paar sokjes... ontvangen, plus het vreemde formulier?’
‘Ja,’ herhaalde hij.
‘John Bjergstrand?’
‘Ja.’
‘Wie is dat?’
Een klein snifje. ‘Geen idee.’
‘Heb je ook die foto van die kinderen gekregen? Met die merkwaardige tekst?’
‘Ja.’
‘Ik hoef je zeker niet te vragen wie dat zijn?’
‘Nee.’
‘Of wat dit allemaal te betekenen heeft?’
‘Nee. Ik heb echt geen flauw idee.’ Nu loog hij toch.
‘Je hebt géén idee wat de bedoeling ervan is?’
‘Nee. Ik heb geen idee wat de bedoeling ervan is. Ik heb nooit een John Bjergstrand gekend. Zoek hem op in de telefoongids.’
‘Ha-ha.’ Orla kon de journalist aan de andere kant van de lijn horen ademhalen.
‘Op de ene foto staat een huis in een cirkel.’ Knud Tåsing veranderde van onderwerp. ‘Wat is dat voor een huis?’
‘Tja, niet dat van mij.’ Opnieuw een veelbetekenend snifje dat hem verraadde.
‘Nee, dát weet ik.’ Tåsing was een van de weinige journalisten die ooit bij Orla Berntsen thuis op bezoek was geweest – in de dagen dat dit niet te vermijden viel. Maar tegenwoordig was het privéleven van de stafchef net zo goed verborgen als zijn gevoelens, misschien nog wel beter. Uit de officiële bronnen bleek alleen dat hij getrouwd was, twee kinderen had en aan de Gisselfeld Allé in de rijkeluisgemeente Gentofte woonde. Onder journalisten ging het gerucht dat zijn vrouw een Cubaanse was, en de meest kritische hadden zich geamuseerd over het curieuze feit dat het hoofd van de toenmalige Dienst Vreemdelingenzaken, die vrijwel alle uitvaardigingen van verblijfsvergunningen op humanitaire grond voor vluchtelingen had tegengehouden, een buitenlandse vrouw had. En bovendien een burger uit een van de laatste communistische landen ter wereld.
Misschien was dat wel de reden waarom hij nu volgens de geruchten in scheiding lag.
‘Waarom benadrukt de afzender dat de brief aan jou verzonden is – als stafchef van de minister van Nationale Zaken – en noemt hij zelfs de naam van de minister?’ vroeg de journalist.
‘Ik heb geen idee.’
‘Heeft dit iets met de Absolute Koning te maken?’
‘Je kunt deze nonsens onmogelijk serieus nemen, Tåsing,’ zei hij met een iets krachtigere stem. ‘De minister heeft hem nog niet eens gezien.’
‘Wat is dat voor een huis?’ Weer die scherpe toon.
Orla Berntsen aarzelde. De zaak mocht niet verdachter overkomen dan hij was, en de waarheid zou dat probleem oplossen. Anderzijds kon hij niet zitten sjacheren met zijn levensgeheim – waar zijn twee dochters niet eens vanaf wisten – tegenover een journalist. Helemaal Knud Tåsing niet. ‘Weet je... Wat ik denk of voel – of weet... mijn privépost gaat niemand wat aan.’
Dat klonk arrogant.
‘Jawel, het grote publiek wel, Pil Berntsen. Onthoud dat. Het is ook naar het grote publiek verstuurd.’
Nu dreigde de journalist met openbaarmaking.
‘Ja, het is verstuurd door een of andere gek...!’ Hij hoorde zijn eigen zuurstofuitstoot bij het laatste woord. Niet handig. Hij liet zijn schouders zakken en legde zijn handen op het bureau.
‘Luister eens, Tåsing. Ik heb het eigenlijk druk. Ik moet naar een receptie van Algemene Zaken ter gelegenheid van de Bevrijding.’
‘Ja, dat begreep ik al van je secretaresse. Maar ik moet je zeggen dat als je geen tipje van de sluier oplicht over die villa – of me gewoon een adres geeft – ik zowel de foto als de brief en een weergave van ons gesprek wel zal moeten publiceren – en als we niet ronduit een beloning uitloven voor meer informatie, dan zullen we in ieder geval een krachtige oproep aan de superdetective “Het grote publiek” doen om de zaak voor ons op te helderen. En dan komen we vast wel achter een verklaring.’