Het was een verhaal dat door de jaren heen niet aan kracht had ingeboet, en geen van zijn vele politieke tegenstanders had het gewaagd eraan te tornen. Volgens de mythe had de minister zich in 1943 in de Oorlog begeven terwijl hij nog een jonge jongen was en nauwelijks de zakken met explosieven kon tillen die hij tussen de oudere vrijheidsstrijders had rondgebracht. De enorme actieradius van de jongen en zijn gigantische fiets- en ren-energie hadden hem de bijnaam ‘De Renner’ opgeleverd en het verhaal ging dat hij als dertienjarige al betrokken was geweest bij de liquidatie van een verklikker op het spoorterrein bij Station Svanemøllen. Deze verrader had een oudere verzetsman met een pistool bedreigd, maar diens jonge helper had zich naar voren geworpen en had de loop van het pistool beetgepakt en deze vastgehouden. Ze waren over de grond gerold, het pistool was afgegaan en de verrader was dood geweest, getroffen door een kogel midden tussen zijn ogen.
Het was een verhaal dat veel mensen aansprak. Hij knapt nog steeds klussen op in dienst van de natie, had de doeltreffende slogan van de Heksendokter van de krantenpagina’s en billboards geschald tijdens de zenuwslopende verkiezingsstrijd in november 2001 – direct na de terroristische aanslagen op Amerika – en in 2005 had de Heksendokter het de triomferende toevoeging ‘klussen voor de democratie’ gegeven.
In het universum van ambtenaar Orla Berntsen was patriottisme geen speciale deugd; hij had de vijanden in zijn leven op Deense bodem kunnen tellen, en zijn moeder had nooit een gelegenheid voorbij laten gaan hem over de bijzondere Deense huichelarij te vertellen die zijn jeugd en hun gezamenlijk leven in de rijtjeshuiswijk bij het Moeras in de jaren zestig had geteisterd. In die tijd lieten duizenden jonge, alleenstaande moeders hun baby’s in de steek, en vertrouwden hen aan wildvreemde families toe – alleen om persoonlijke schande en veroordeling te vermijden – en de enkelingen die weigerden het aanbod van adoptie aan te nemen, werden nauwelijks getolereerd in hun omgeving. Een jongen als Orla, zonder vader, was een onwettig kind, een bastaard – en nationale deugden zoals verbondenheid en solidariteit (eendracht, zoals het nog steeds een beetje archaïsch heette, in het programma van de Partij) hadden geen rol gespeeld. Om dezelfde reden zag hij het talent tot huichelarij als integraal zielskenmerk van het Deense nationale karakter, maar dit uitte hij nooit tegenover anderen – en zeker niet binnen het ministerie dat hij voor de succesvolle minister bestuurde.
In het openbaar en intern betoogde Berntsen tegen het binnendringen van nepasielzoekers, economische vluchtelingen, op een zakelijke, objectieve toon. Persoonlijk zag hij geen verschil tussen mensen – of ze nu wit of zwart waren, van de ene of de andere cultuur of religie – hij stond boven een dergelijk onderscheid, en dat was misschien wel wat de dossierbehandelaars van het ministerie af en toe deed huiveren en hem een bijnaam deed geven, die ze alleen onder elkaar durfden te fluisteren.
*
Orla Berntsen was de blauwe envelop bijna vergeten, maar de eigenaardige zending lag nog steeds op het bureau waar hij hem had achtergelaten, onder de mok, die hem aan zijn dochters en vrouw deed denken.
Hij bekeek de foto van de zeven kinderen voor de kerstboom, onder het kopje ‘De zeven dwergen’ nog eens. Ze hadden allemaal een puntmutsje op. Toen bestudeerde hij het onderwerp in de cirkel: de majestueuze villa met het donkere, glanzende dak. Niet alleen kende hij het huis, hij wist ook waarom het in het tijdschrift in een cirkel met een gouden randje ingelijst was. Zijn moeder had een foto met exact dezelfde afbeelding aan de muur hangen in hun woonkamer. Er waren maar heel weinig mensen die dit konden weten. Hij hoorde zijn moeders stem als een zwak gezoem in zijn hoofd, maar hij kon de woorden niet onderscheiden. Na haar dood had ze de gewoonte aangenomen om tegen hem te fluisteren, maar haar boodschappen sloegen zelden ergens op, en ze bestonden grotendeels slechts uit fragmenten van de gesprekken die ze ooit hadden gevoerd.
Hij strekte zijn vingers en wapperde er wat mee, alsof hij een subtiel signaal aan een onzichtbare bezoeker in het kantoor probeerde te geven. Toen voelde hij de aanwezigheid van de Vlieg achter zich.
‘Ik heb Fri Weekend drie keer aan de lijn gehad, terwijl je weg was,’ fluisterde ze.
Heel even begreep hij niet waar de stem vandaan kwam. Toen bewoog ze zich om het bureau heen en herhaalde de boodschap iets harder met een kleine beangstigende toevoeging: ‘Het was die journalíst... Knud Tåsing.’
Het was duidelijk dat ze wist wat voor effect deze naam op haar baas zou hebben.
Nu kon hij zijn eigen zweet duidelijk ruiken, vermengd met de optimistische geur van de regering. ‘Zeg maar tegen hem dat ik in bespreking zit.’