‘... Waarom is dit überhaupt naar mij gestuurd?’
*
Het kantoor van de minister van Nationale Zaken was na de verkiezingsoverwinning in 2005 uitgebreid tot het dubbele formaat, want de op een na machtigste man binnen de regering had zo ongeveer een troonzaal geëist als beloning voor zijn onschatbare bijdrage aan de hectische verkiezingsstrijd.
Op het ministerskantoor kwam alleen de exclusieve kring van vertrouwelingen die de minister van Nationale Zaken zorgvuldig had uitgezocht. Die waren allemaal lid van de vereniging rol, die de minister van Nationale Zaken al vroeg in zijn carrière had opgericht, maar waar hij pas sinds enkele jaren publiekelijk voor uitkwam.
De afkorting stond voor Recht Op Leven.
Bij de parlementsverkiezingen in 2005 was de vereniging een regelrechte kiezersmagneet geweest, aangezien rol het recht op leven van ongeboren Deense kinderen voorstond – en dus de opvatting nieuw leven inblies dat abortus alleen een oplossing moest zijn in de enkele gevallen dat er werkelijk gevaar voor het leven van de moeder bestond, of waarin het zeker was dat het kind zou sterven. Het geboortecijfer was te lang te sterk gedaald en het land had een tekort aan gezonde Deense kinderen, wat tot een alarmerende daling van het aantal jongeren en een overschot aan ouderen leidde. Op de arbeidsmarkt moesten die steeds vaker vervangen worden door mensen uit allerlei verre delen van de wereld, en steeds meer Denen steunden daarom deze logische combinatie van het praktisch-economische met de christelijke moraal. Vooral ook omdat ze geloofden dat een bevolkingsgroei van Denen het land tegen het stijgende aantal immigranten zou versterken. De Denen liepen het risico een minderheid in hun eigen land te worden en dit hadden zowel de Partij als de Oppositie tijdens de recente verkiezingsstrijd als een onheilspellend scenario gepresenteerd – maar de Partij had de minister-president als haar uiteindelijke troefkaart gehad.
Ole Almind-Enevold nam, tegen de gewoonte in, het initiatief tot een informele vergadering: ‘Ga zitten – en gelukgewenst met de Bevrijding!’
Op hetzelfde moment verscheen de Heksendokter enigszins achter adem in de deuropening en roetsjte langs de muur naar een lege stoel. Te laat komen en ademnood waren een geïntegreerd onderdeel van het imago van de pr-manager.
‘Wat is dat toch met die Tamil-jongen?’ vroeg de minister en zwaaide met een centimeterdikke groene map. Hij gooide die met geïrriteerde precisie neer voor de staatssecretaris, die van de beleidsmedewerkers van het ministerie de bijnaam de Grauballe-man had gekregen, vanwege de gelijkenis van zijn blauwgroene huid met die van het beroemde Deense veenlijk dat ooit bij Silkeborg was gevonden. ‘Waar moet ik over geïnformeerd worden?’
Orla Berntsen was blij dat hij de zaak niet zelf had voorgelegd, maar deze aan de hoogste baas van het departement had gegeven, die er van zijn kant niet op durfde te ‘blijven zitten’ voor het geval het plotseling zou exploderen in de vorm van een onvoorzien probleem. De minister-president haatte lastige zaken, en zijn houding was altijd ontroerend eenvoudig geweest: ruim het uit de weg, of begraaf het zo diep dat niemand het kan vinden.
Sommige persmensen (en ambtenaren) noemden hem ‘de Absolute Koning’1, waar zijn naam ook aanleiding toe gaf – en iedereen vond zijn kille efficiëntie afschrikwekkend.
De Grauballe-man maakte een verontschuldigend gebaar: ‘Het is alleen ter informatie. En alleen voor het geval dat je in de loop van de dag een journalist van Fri Weekend tegen het lijf loopt. Zij zijn het alleen, die zich voor de zaak interesseren. Vooralsnog.’
Hij had drie keer het woord ‘alleen’ gebruikt, merkte Orla op.
‘Je bedoelt toch niet dat een elfjarige Tamil-jongen echt tot een grote zaak kan uitgroeien?’ vroeg de Koning van Nationale Zaken.
‘Misschien,’ zei de departementschef voorzichtig. ‘Hij gaat een testcase worden voor het besluit van het ministerie tot uitwijzing van heel jonge onbegeleide asielzoekers. Daarom zit hij op dit moment alleen in een cel in asielzoekerscentrum Nord...’ Hij viel stil, wat niets voor hem was.
Ole Almind-Enevold schudde zijn hoofd krachtig: ‘Dát betwijfel ik.’
De zaak was vooralsnog afgedaan. Orla Berntsen keek naar de foto die de bewaker van het asielzoekerscentrum naar het ministerie had gestuurd. Die toonde een kleine jongen met een onschuldig gezicht, dik zwart haar en twee heldere, nieuwsgierige, bruine ogen; slechts een piepklein stofje in het Universum. Orla Berntsen knikte zwijgend naar de Grauballe-man.
Ze waren het eens. Deze zaak kon elk moment exploderen. Heel wat Denen voelden zich nog steeds ongemakkelijk bij de aanblik van huilende kinderen. Ze moesten het er later nog maar eens over hebben.
‘Het is de vijfde mei.’ Ole Almind-Enevolds stem klonk weer monter, want de Bevrijding was het natuurlijke uitgangspunt van het verhaal waarin hij de hoofdrol speelde – het verhaal van de actuele noodzaak van het ministerie van Nationale Zaken, en van zijn eigen onzelfzuchtige inzet voor zijn land tijdens de Tweede Wereldoorlog.