Kaja liep achter hem aan en kwam op een groot, open plein vol met vooral jonge mensen. Aan het eind van het plein, boven brede glazen deuren, lichtte een bord op met Engelse en Chinese opschriften. Kaja herkende de titels van een paar nieuwe films, maar ze had nooit tijd om ze te gaan zien. Haar ogen vonden zijn leren jas en ze zag nog net hoe hij de zuigfles op een lage sokkel zette naast een bronzen beeldje dat een galg met een lege touwlus voorstelde. Hij liep langs twee bezette banken en ging op de derde zitten, waar hij een krant van oppakte. Na ongeveer twintig seconden stond hij weer op, liep terug naar het beeld, greep in het voorbijgaan de zuigfles, stopte hem in zijn jaszak en liep dezelfde weg weer terug.
Het begon opnieuw te regenen toen ze hem weer naar Chungking Mansion zag lopen. In haar hoofd repeteerde ze wat ze ging zeggen. Er stond geen lange rij voor de lift, maar toch nam hij de trap. Hij sloeg rechts af en verdween door een klapdeur. Ze haastte zich achter hem aan en bevond zich ineens in een vervallen, verlaten trappenhuis met een doordringende lucht van kattenpis en nat beton. Ze hield haar adem in, maar het enige wat ze hoorde waren vallende waterdruppels. Net toen ze besloten had verder naar boven te gaan, hoorde ze beneden een deur dichtvallen. Ze rende de trap weer af en vond het enige wat zo’n geluid had kunnen maken: een gebutste metalen deur. Ze legde haar hand op de klink, voelde het beven komen, sloot haar ogen en vloekte in zichzelf. Ze rukte de deur open en stapte naar binnen. In het licht.
Er liep iets over haar voeten, maar ze schreeuwde of verroerde zich niet.
Eerst dacht ze dat ze in een liftschacht stond. Maar toen ze omhoogkeek zag ze zwarte, vuile muren bedekt met een jungle aan waterleidingen, draden, verwrongen metalen buizen en ingestorte, verroeste ijzeren stellages. Het was geen binnenplaats, het was een slechts enkele vierkante meters grote ruimte tussen de hoge huizen. Het enige licht kwam van een vierkantje met sterren hoog boven haar. Ondanks de wolkeloze hemel druppelde er van alles op het asfalt en haar gezicht en ze besefte ineens dat het gecondenseerd water was van de verroeste, kleine airconditioningdozen die uit de gevels staken. Ze trok zich terug en leunde met haar rug tegen de metalen deur.
Ze wachtte.
Toen klonk er uit de duisternis: ‘What do you want?’
Ze had zijn stem nog nooit gehoord. Nou ja, ze had hem gehoord tijdens de talkshow toen hij over de seriemoordenaar sprak, maar dat was iets heel anders dan hem in het echt te horen. Hij had een versleten heesheid waardoor hij ouder klonk dan de veertig jaar die hij net was. Maar tegelijkertijd was er een veilige, zelfverzekerde rust die niet strookte met het gejaagde gezicht dat ze buiten bij Li Yuan had gezien. Een diep, warm geluid.
‘Ik ben Noorse,’ zei ze.
Er kwam geen reactie. Ze slikte. Ze wist dat de eerste woorden de belangrijkste zouden zijn.
‘Ik heet Kaja Solness. Ik heb van Gunnar Hagen opdracht gekregen jou op te sporen.’
Geen reactie op de naam van zijn chef bij de afdeling Geweld. Was hij weggegaan?
‘Ik werk voor Hagen als rechercheur,’ zei ze in het donker.
‘Gefeliciteerd.’
‘Dat is niet iets om me mee te feliciteren. Dat zou je weten als je de laatste maanden de Noorse kranten hebt gelezen.’ Ze kon haar tong wel afbijten. Probeerde ze hier grappig te zijn? Dat moest door haar gebrek aan slaap komen. Of door de nervositeit.
‘Ik feliciteer je met een goed uitgevoerde opdracht,’ zei de stem. ‘Ik ben gevonden. Nu kun je weer vertrekken.’
‘Wacht!’ riep ze. ‘Wil je niet horen wat ik wil?’
‘Absoluut niet.’