Home>>read Het Pantserhart free online

Het Pantserhart(68)

By:Jo Nesbo






Hoofdstuk 21


                Sneeuwwit

                Het was twee minuten voor acht ’s avonds toen Mikael Bellman door de Karl Johans gate liep, een van ’s werelds meest bescheiden winkelstraten. Hij bevond zich midden in het koninkrijk Noorwegen, op het kruispunt van twee assen. Links van hem lag de universiteit en de kennis, rechts het Nationale Theater en de cultuur. Achter hem, in het Slottspark, troonde het koningshuis. En recht voor hem: de macht. Driehonderd voetstappen verder, om acht uur precies, liep hij de trap op naar de hoofdingang van het Storting. Het gebouw was, zoals de meeste in Oslo, niet bijzonder groot of imposant. Het werd bescheiden bewaakt. Wat aan beveiliging te zien was, waren twee leeuwen gehouwen uit graniet uit Grorud die aan weerszijden van een verhoging stonden die naar de ingang leidde.

                Bellman liep naar de deur die nog voordat hij kon duwen, geluidloos openging. Hij kwam in de receptie en bleef staan om rond te kijken. Een veiligheidsagent dook voor hem op en knikte vriendelijk naar de detectiepoortjes van het merk Gilardoni. Tien seconden later was het duidelijk dat Mikael Bellman geen wapen droeg, wel metaal aan zijn riem had, maar dat was alles.

                Rasmus Olsen stond geleund tegen de receptiebalie op hem te wachten. De magere echtgenoot van Marit Olsen gaf hem een hand en liep voor hem uit terwijl hij leek over te gaan op de automatische piloot en een gidsstem opzette: ‘Het Storting, driehonderdtachtig werknemers, honderdnegenenzestig vertegenwoordigers. Gebouwd in 1866, ontworpen door Emil Victor Langlet, een Zweed trouwens. Dit is de trappenhal. Het steenmozaïek heet Samenleving en is van Else Hagen, 1950. Het portret van de koning is geschilderd door…’

                Ze kwamen in Vandrehallen, de beroemde ruimte waar politici vaak geïnterviewd worden en die Mikael Bellman herkende van televisie. Een paar gezichten haastten voorbij, maar hij herkende niemand. Rasmus legde hem uit dat er zojuist een commissievergadering was geweest, maar Bellman luisterde niet. Hij dacht alleen dat dit de wandelgangen van de macht waren. Hij was teleurgesteld. Er was weliswaar goud en rood te zien, maar waar was het indrukwekkende, het officiële, dat wat ontzag afdwong voor degenen die hier de beslissingen namen? Die verrekte, bescheiden nuchterheid, het leek een handicap waarvan deze kleine en tot voor kort arme democratie in het noorden van Europa zich maar niet kon bevrijden. Toch was hij teruggekomen. En als het hem niet lukte om de top te bereiken waar hij eerst had gewerkt, tussen de wolven van Europol, dan zou hij die in elk geval hier wel bereiken, als concurrent van de dwergen en ondermaatse personen.

                ‘Deze hele kamer was tijdens de oorlog Terbovens kantoor. Niemand heeft tegenwoordig zo’n groot kantoor.’

                ‘Hoe was het huwelijk?’

                ‘Pardon?’

                ‘Marit en u. Was er sprake van ruzie?’

                ‘Eh… nee.’ Rasmus Olsen zag er verschrikt uit en begon sneller te lopen. Alsof hij van de politieman wilde weglopen of in elk geval buiten gehoorafstand van anderen wilde komen. Pas toen ze achter Olsens gesloten kamerdeur op het secretariaat zaten, liet hij een bevende zucht ontsnappen. ‘We hadden natuurlijk onze ups en downs. Bent u getrouwd, meneer Bellman?’

                Mikael Bellman knikte.

                ‘Dan begrijpt u vast wat ik bedoel.’

                ‘Was ze u ontrouw?’

                ‘Nee. Nee. Ik geloof dat ik dat absoluut kan uitsluiten.’

                Omdat ze dik was, had Bellman zin om te vragen, maar hij deed het niet; hij had al gekregen waar hij op uit was. De aarzeling, het trekken bij de ooghoek, het bijna onmerkbare samentrekken van de pupillen.

                ‘En u dan, meneer Olsen, bent u haar ontrouw geweest?’