Een dilemma. Dat was het. Een probleem dat geen juiste oplossing kende. Technisch rechercheur Holm haatte dit type problemen.
Hij kroop in elkaar op de iets te korte slaapbank die bij de verhuisspullen uit Skreia had gezeten samen met de lp-verzameling van Elvis, Sex Pistols, Jason & The Scorchers, drie maatpakken uit Nashville, een Amerikaanse bijbel en een eetkamerset die drie generaties Holm had overleefd. Maar hij kon zich niet concentreren.
Het dilemma was dat hij een interessante ontdekking had gedaan toen hij het touw had onderzocht waaraan Marit Olsen had gehangen – of beter gezegd: dat haar had onthoofd. Het was geen spoor dat direct naar iets zou leiden, maar het dilemma was hoe dan ook hetzelfde: moest hij de informatie aan de nationale recherche of aan Harry doorgeven? Bjørn Holm had de kleine schilfers ontdekt op een tijdstip dat hij nog in opdracht van de nationale recherche werkte. Dat was ook zo toen hij met de zoetwaterbioloog van het Biologisch Instituut sprak. Maar toen had Beate Lønn hem afgestaan aan Harry’s afdeling, nog voordat het rapport geschreven was, en morgen moest hij achter zijn pc gaan zitten en het rapport schrijven, dus moest hij eigenlijk rapporteren aan Harry.
Oké, misschien was het technisch gezien geen dilemma, de informatie was van de nationale recherche. Als hij die aan iemand anders gaf, was dat dienstverzaking. En wat was hij Harry Hole eigenlijk schuldig? Harry had hem altijd in de problemen gebracht. Hij was eigenwijs en meedogenloos in zijn werk. Levensgevaarlijk als hij dronken was. Maar eerlijk als hij nuchter was. Je kon op hem rekenen, zonder mitsen en maren en you owe me’s. Een geslepen vijand, maar een goede vriend. Een echte goede vent. Een beetje Hank, eigenlijk.
Bjørn Holm kreunde en draaide zich om naar de muur.
Stine werd met een ruk wakker.
Er klonk herhaaldelijk geknor in het donker. Ze draaide zich op haar zij. Het plafond was zwak verlicht en het licht kwam van de vloer naast het bed. Hoe laat was het? Drie uur ’s nachts? Ze rekte zich uit en pakte haar mobieltje.
‘Ja?’ zei ze met een stem die slaperiger klonk dan ze was.
‘Na het deltagebied had ik genoeg van slangen en muggen, en mijn motor en ik trokken naar het noorden, langs de kust van Birma naar Arakan.’
Ze herkende zijn stem direct.
‘Naar het eiland Sai Chung,’ zei hij. ‘Daar is een actieve moddervulkaan die op het punt stond om uit te barsten. En tijdens de derde nacht dat ik daar was, kwam de eruptie. Ik dacht dat er alleen modder zou komen, maar geloof het of niet, er kwam ook goede, ouderwetse lava. Dikke lava, die zo langzaam door de stad stroomde dat we rustig weg konden gaan.’
‘Het is midden in de nacht,’ zei ze gapend.
‘Toch stopte die niet. Kennelijk noemen ze dat koude lava als die zo taai is, maar alles verbrandde wat op haar pad kwam. Bomen met frisse, groene blaadjes zagen eruit als kerstbomen vier seconden voordat ze tot as werden en verdwenen. De Birmanen probeerden te vluchten in auto’s die ze snel hadden volgeladen met eigendommen, maar ze hadden te lang ingepakt, de lava stroomde immers zo langzaam! Toen ze naar buiten kwamen met hun televisie, stond de lava al bij hun huismuren. Ze maakten dat ze in hun auto kwamen, maar door de hitte smolten de banden. Toen vloog de benzine in de brand en ze renden als levende fakkels hun auto uit. Weet je nog hoe ik heet?’
‘Luister, Elias…’
‘Ik zei toch dat je het nog zou weten.’
‘Ik moet slapen. Ik moet morgen naar school.’
‘Ik ben zo’n eruptie, Stine. Ik ben koude lava. Ik loop langzaam, maar ik ben niet te stoppen. Ik kom waar jij bent.’